Veel slachtoffers en grote schade, maar uiteindelijk actief overheidsingrijpen
Dijkdoorbraken en overstromingen teisteren het Groningerland regelmatig. De ergste vloed is die van rond de kerstdagen van 1717. Vrijwel de gehele zeedijk langs de waddenkust wordt weggeslagen; het water komt tot bij de stad Groningen. Ruim eenentwintighonderd mensen verdrinken, evenals circa vijfendertigduizend stuks vee en veertienhonderd huizen worden verwoest. Vanouds is aanleg, onderhoud en reparatie van de dijken een zaak van de dijkplichtigen, de aanpalende landgebruikers. Ieder let alleen op zijn eigen stukje, zonder oog te hebben voor het grote geheel. De provincie geeft slechts financiële ondersteuning. Na de Kerstvloed duurt het herstel lang omdat binnen het provinciaal bestuur onenigheid heerst over wie wat moet betalen. Pas in 1721 komt onder de stimulerende leiding van de provinciale ambtenaar Thomas van Seeratt een nieuwe zeedijk tot stand. Deze dijk is op advies van Van Seeratt hoger dan de oude en vooral aan de buitenzijde minder steil. Na de intrede van de paalworm, een diertje dat via schepen uit de Oost in de Nederlandse wateren beland en zich daar vanaf 1731 te goed doet aan het hout van de zeeweringen, worden bovendien de houten palissaden vervangen door een hardstenen beschoeiing.
Afbeelding: 'De overstrooming in Nederland', prent, 1877 (Collectie RHC Groninger Archieven 1536-4558)