Zorg in Lingewaard

Vroeger werd geneeskunde vaak uitgevoerd door kwakzalvers en aderlaters, later kwamen er afgestudeerde dokters. In 1823 hadden Huissen en Bemmel elk een bevoegde heelmeester.

In de wet op de lijkbezorging is opgenomen dat iedere gemeente over een arts dient te beschikken en zo ontstonden de huisartsen. Deze hadden vaak praktijk aan huis, ze beschikten over een behandelkamer en hadden een eigen apotheek.

De wijkverpleging en ouderenzorg werden door verschillende orden van kloosterzusters gedaan. Zowel Bemmel, Huissen als Gendt hadden van die kloosters. Later kwamen hier de kruisverenigingen bij die een aantal taken overnamen. Voor oude mensen die niet door hun kinderen verzorgd konden worden , ontstonden vanuit de kloosters de bejaardenhuizen zoals in Bemmel het Liduina en in Gendt St Jozef. In Huissen kwam er een oudevrouwenhuis in 1890 en een oudemannenhuis in 1926. Dat laatste werd gesticht vanuit een legaat van de vermogende Herman Cremer en heette daarom de Cremerstichting. Na combinatie werd dit Sancta Maria.

De zorgvraag breidde zich uit en er vestigden zich ook tandartsen, fysiotherapeuten en zelfstandige apothekers in de woonkernen van Lingewaard. De rol van de kruisverenigingen werd overgenomen door de thuiszorg, de bejaardenhuizen werden verzorgingscentra en er zijn verpleeghuizen gekomen om de steeds intensievere ouderenzorg te kunnen opvangen.