Woningbouw en urbanisatie

Het massale gebrek aan woonruimte werd na de Tweede Wereldoorlog aangemerkt als 'volksvijand nr.1'. Ministers van Volkshuisvesting en hele kabinetten werden afgerekend op het aantal woningen dat zij tijdens hun regeerperiode konden realiseren.

Maar het leek wel dweilen met de kraan open. Kleinere gezinnen, ouderen die langer en zelfstandiger leven en jongeren die steeds vroeger het huis uittrekken en steeds eerder over eigen inkomen beschikken. De opbloeiende economie vraagt om arbeidskrachten. Gastarbeiders doen hun intrede en blijven daarna hier wonen. Asielzoekers zoeken in Nederland een veilig onderkomen. Tot op de dag van vandaag heeft woningbouw voor elke gemeente een topprioriteit. De Lingewaardse kernen kunnen daarover meepraten. Bewoners van nieuwbouwwijken als de Zilverkamp en Loovelden in Huissen, De Essenpas en Klein Rome in Bemmel, De Dries en Lootakkers in Gendt en Visveld in Angeren, brengen fris bloed en andere gewoonten in gemeenschappen die jarenlang in betrekkelijke rust hun eigen leefstijl bepaalden.

Een gevaar dat bij deze lokale ontwikkelingen voortdurend dreigde, was de gebiedshonger van de naburige grote steden Arnhem en Nijmegen. Deze plaatsen groeiden door het alom optredende verschijnsel van urbanisatie, naar verhouding nog sneller. Na Arnhemse uitbreidingen in de groene Betuwe, stak ook Nijmegen de rivier over. Over-Betuwse gemeenten kropen bij elkaar om zich tegen annexatie te weren. Zij bedongen dat op plaatsen waar woonwijken aan elkaar dreigden te groeien groenbuffers gecreëerd werden, zoals het 'Stuitbos' tussen de wijken Rijkerswoerd en Loovelden. Een groeiende bevolking vraagt om meer voorzieningen: wegen, scholen, arbeidsplaatsen en winkels.