De eerste bewoners

Delftse grond een waddenlandschap

Even ten noordwesten van Delft in de huidige Harnaschpolder werd bij de bouw van de afvalwaterzuiveringsinstallatie de oudste bewoning van de regio gevonden. Deze dateerde uit de periode tussen circa 3600 en 3400 vóór Christus. Op een opgestoven duin woonden waarschijnlijk vier gezinnen. Dat duin lag in een brede strandvlakte, waarin nog regelmatig zand en klei werden afgezet. De bewoners bedreven landbouw, jaagden en visten in de omgeving. Voor zoet water waren zij aangewezen op een zoetwaterbel van regenwater onder het duin. Om dat water te bereiken, werden diepe waterkuilen in het duin gegraven. Het zijn de oudste van een beschoeiing voorziene waterputten die in Nederland bekend zijn. De huizen waren erg bescheiden en simpel gebouwd. Rond de nederzetting was een hek geplaatst. De doden werden begraven aan de rand van de nederzetting.

Wonen op droge landerijen

In de verre omtrek van Delft is water altijd een onlosmakelijk onderdeel van het landschap geweest. Aanvankelijk maakte het gebied nog deel uit van een waddenzee. Nadien verlandde de regio en ontstonden er veenmeren, rivieren en vloedkreken. De schommelingen in de waterhuishouding zorgden er in de daarop volgende eeuwen voor dat er een cyclus optrad, waarbij soms droge landerijen voorkwamen en dan weer alles onder water stond. In droge perioden was het land uitstekend geschikt voor bewoning.

Rondom het duin in de strandvlakte verzamelde zich regenwater en door de grote aanvoer van zoet en brak water uit rivieren en kreken ontstond een moeras, waarin onafzienbare rietvelden en elzenbroekbossen groeiden. De voortdurend stijgende grondwaterspiegel zorgde ervoor dat de hele strandvlakte in een moeras veranderde en het duin geleidelijk verdronk. Het gebied was dan niet langer bewoonbaar en er moest naar een drogere plek worden gezocht.

Moerasgebied wordt hoogveen

De omgeving van Delft bleef lange tijd een groot onbewoonbaar moerasgebied, dat beschermd lag achter een reeks waddeneilanden voor de kust. Alleen via de monding van de Maas had de zee invloed op het achterland. Zo werkten eb en vloed door in de vloedkreken, waarin hoofdzakelijk zoet rivierwater stroomde. Het toenmalige landschap laat zich goed vergelijken met de huidige Biesbosch. Door een voortgaande stijging van de grondwaterspiegel nam de laag afstervende plantenresten toe en ontstond er een dik pakket riet- en zeggeveen. De voortschrijdende verlanding en veenophoping zorgden voor een verarming van de voedselrijkdom voor de planten, zodat de samenstelling van de veenflora veranderde en er uiteindelijk hoogveen werd gevormd.