Handel en Scheepvaart

Tijd van regenten en vorsten

West-Friesland, land van de schepen

Voor West-Friesland was de scheepvaart en de handel ontzettend belangrijk. Vanuit Hoorn, Medemblik en Enkhuizen voeren de schepen naar verschillende havens. Ze gingen naar Franse, Noorse en Duitse havenplaatsen. Maar zelfs ook naar havens aan de Oostzee en het onderste puntje van Zuid-Amerika. Aan boord hadden ze hout, wijn en haring. Maar er waren ook schepen waar oorlog gevoerd werd of haringen of walvissen werden gevangen.

Eigenaar van de schepen

De zeelieden kwamen niet alleen uit de steden. Uit het dorp Hoogwoud werkte in 1680 meer dan de helft van de mannen op zee. De schepen waren niet van de mensen uit het dorp, maar het bezit van de stedelingen. Iedereen betaalde een gedeelte van schip bijvoorbeeld 1/16e deel. Van meerdere schepen kocht je dan een stukje. Dit deden ze om het risico bij een ongeluk te verkleinen. Als een schip verging was je dan niet al je geld kwijt.

Richting de Oostzee

Een belangrijke bestemming waren de havens aan de Oostzee en in Noorwegen. Heen namen de schepen zout, wijn en rogge mee. Op de terugweg was er graan van de Oostzeehavens aan boord en uit Noorwegen werd er hout meegenomen.

Het hout werd gebruikt bij de scheepsbouw, huizenbouw en de bouw van dijken.

Varen naar de Sont

In 1450 voeren de schepen uit Enkhuizen door de Sont. Zij mochten als eerste Hollandse schepen tussen Denemarken en Zweden doorvaren. Hiervoor betaalde je tol. In één jaar voeren meer dan honderd West-Friese schippers naar de Oostzee. Sommige wel twee of drie keer per jaar.

Over de wereldzee

De West-Friezen voeren over de wereldzeeën richting Zuid-Amerika. Willem Corneliszoon Schouten gaf het onderste punt van Zuid-Amerika een naam. Het werd Kaap Hoorn naar de stad Hoorn waar hij vandaan kwam. Kaap Hoorn ligt in Chili, op een eilandje voor de kust van Vuurland.

Vissen op haring

De bevolking van Enkhuizen verdiende veel geld met de haringvisserij. Rond 1650 voeren meer 200 haringbuizen op zee. Op elke buis waren er 14 mannen aan boord. Ook op de wal was er werk bij het verwerken van de haring.

Walvisvaart

Er waren ook West-Friese walvisvaarders. Rond 1650 waren dit ongeveer 1500 mannen. Jan May uit Schellinkhout zeilde als één van de eerste naar de Noordelijke IJszee. Hij ontdekte daar een eiland en noemde het Jan Mayenland. Op dit eiland kwamen traankokerijen voor de walvisvaart.

Met een andere walvisvaarder liep het niet goed af. Outger Jacobszoon bleef met zeven mannen overwinteren op Jan Mayenland. Zo konden zij de gebouwen beschermen tegen de Spanjaarden. Op het eiland was het ontzettend koud. Alle mannen kregen scheurbuik en gingen dood.