Zorg voor arme en zieke mensen

Opvang van de verschoppeling

Tijd van burgers en stoommachines

Als je ziek bent ga je naar de dokter. En mensen zonder werk krijgen een uitkering. Begin 19e eeuw zag het er voor zieke of arme mensen heel anders uit!

Ziek, en nu?

In het begin van de 19e eeuw stelde gezondheidszorg nog weinig voor. Dokters en apothekers konden geen opleiding volgen, ze moesten hun beroep leren van collega's. Hoe ziektes ontstonden was ook nog niet bekend. Mensen dachten dat ziektes ontstonden door giftige stoffen in je lichaam. Dit kon worden opgelost met aderlatingen en zweetafdrijvende middelen, dacht men. Zieke mensen gingen in de 19e eeuw op zoek naar huismiddeltjes en wonderdokters.

Dokters in Drenthe

In de loop van de 19e eeuw veranderde dit gelukkig. Vanaf 1810 kwamen er steeds meer doktoren in Drenthe. In Dalen kwam bijvoorbeeld vanaf 1824 een dokter. Zijn opvolger, dokter Fledderus, had een groot gebied onder zijn hoede: van Westerbork, Zweeloo, Benneveld, Sleen en Dalerveen tot aan Schoonebeek. Twee keer per week maakte de dokter met zijn rijtuig een ronde langs alle dorpen. Daar bezocht hij de zieken. Om te kunnen overnachten, had hij in zijn rijtuig een bed. De andere dagen was hij in zijn praktijk om mensen te behandelen.
Aan het begin van de 20e eeuw waren er zoveel andere dokters, dat Fledderus niet meer door alle dorpen rond hoefde te rijden. Hij bleef binnen de oude gemeente Dalen. Naast doktoren, kwamen er ook ziekenhuizen.

Het eerste ziekenhuis

In 1902 overleed Aleida Kramer. Ze was een rijke vrouw. Het geld van haar erfenis mocht worden gebruikt voor het bouwen van een ziekenhuis. De gemeente was erg blij met deze erfenis. Zelf had de gemeente geen geld om een ziekenhuis te laten bouwen. Van het ziekenhuis aan de Mijndert van der Thijnensingel, kon de hele gemeente vanaf 1905 gebruik maken.

Armoede

Ook voor arme mensen zag het er vroeger heel anders uit dan nu. Rond 1820 waren er veel arme mensen in Drenthe. De meeste Drenten werkten als landarbeider. Ze woonden in kleine, slechte huizen. Om op het land van de rijke landheer te mogen werken, moesten zij een groot deel van de oogst afstaan. Daarom leden veel mensen honger. Als een oogst mislukte of als er geen werk meer was, konden de mensen werken in het veen [link venster leven in het veen] of aankloppen bij het armenhuis.

Het armenhuis

In de 18e en 19e eeuw woonden de mensen die niet meer voor zichzelf kunnen zorgen in het armenhuis. De bewoners waren arm, oud, ziek of gehandicapt. Ook jonge kinderen waarvan de vader of moeder was overleden, kwamen in een armen- of weeshuis terecht. Elke bewoner moest in ruil voor voedsel en onderdak werken op het land van het armenhuis. Ook moesten zij klussen doen als naaiwerk, breien, touwpluizen of matten vlechten.

Leven in een armenhuis

Het armenhuis bestond uit een aantal kleine kamers, waarin soms een heel gezin woonde. De 'armenvader' en 'armenmoeder' zorgden voor de orde. Iedere bewoner moest zich aan strenge regels houden, anders werden ze weer op straat gezet. Sommige mensen vonden de leiding zo streng, dat ze liever in armoede en zonder hulp in een hutje op de heide bleven wonen.
De armenvader was in het dorp ook verantwoordelijk voor de lijkkoets. Als er iemand overleden was, regelden de buren de begrafenis. De lijkkoets met de kist erop werd gereden door de armenvader. De koets stond meestal bij het armenhuis, bijvoorbeeld in Oosterhesselen. Voor de koets werd het paard van het armenhuis gespannen. Als er een heel rijk persoon overleden was, moesten er twee paarden voor de koest worden gespannen. Uit een ander dorp moest dan een extra paard worden gehaald. Voor een begrafenis moesten de armenvader, de paarden en de koets er heel mooi uitzien.

Weeshuis

De weeskinderen in Coevorden gingen niet naar het armenhuis. Zij werden opgenomen in een speciaal weeshuis. Lange tijd was het weeshuis in Coevorden het enige weeshuis in Drenthe. Dat kwam omdat er veel 'soldatenkinderen' in de stad waren. Dit waren kinderen die als baby door hun moeder waren achtergelaten bij de stadspoort. Hun vader was soldaat en hun moeder vaak een ongetrouwd meisje, die niet voor de baby kon zorgen. Zie ook het venster Coevorden als vestingstad.

Armenzorg vanuit de kerken

De armenwerkhuizen waren vaak eigendom van de kerk. De kerk had als taak om arme mensen te helpen. Elke kerk had een speciale 'afdeling' (de diaconie) die arme mensen voorzag van onderdak, eten en kleding. In ruil daarvoor moesten de armen de spulletjes die ze nog bezaten aan de kerk geven.