In de nacht van 13 op 14 januari 1916, bij extreem hoog water (2,8 meter boven N.A.P.) en een zware storm, sloegen de golven over de toch al door van regenwater doordrenkte Waterlandse zeedijk. Die werd daardoor vooral aan de binnenkant steeds verder aangetast en brak tenslotte op maar liefst elf plaatsen. Het water van de Zuiderzee overstroomde in korte tijd een groot deel van Waterland, tot in Purmerend. Op de daaropvolgende dagen begaven ook veel polderdijken het, waardoor ook polders als de Belmermeer, de Buikslotermeer, de Polder Oostzaan en de Broekermeer onderliepen.

Zeer zwaar getroffen werd Marken, waar 16 inwoners verdronken, maar ook elders vielen slachtoffers. Bovendien kwam heel veel vee om, vooral in en rond de dicht achter de dijk gelegen dorpen Zuiderwoude en Ransdorp. Vee, dat boeren nog voor het wassende water uit hadden weten te drijven werd ondergebracht in kerken en schoolgebouwen, maar die ruimtes bleken al snel te klein. Later kon veel vee naar boerderijen ten zuiden van het IJ worden overgebracht. Behalve rundvee verdronk ook veel pluimvee.

Naast de slachtoffers, die te betreuren waren, was de materiële schade heel groot. Tal van wegen, boerderijen en huizen werden verwoest of zwaar beschadigd. Ook hele stukken spoorlijn en trambaan werden vernield. Weilanden werden door het zoute water ernstig aangetast. En van de vissersvloot van Marken zonken liefst twintig botters.

De hulpverlening kwam echter vrij snel op gang. Om de hulp te coördineren kwam er een centraal comité Waterland tot stand, waarin vertegenwoordigers van de overheden van de getroffen gebieden zitting hadden. De koningin kwam langs om van haar medeleven te getuigen. Er werden gelden ingezameld, veevoer ter beschikking gesteld en er werd voor onderdak gezorgd voor mensen en dieren. Bij de hulpverlening konden veel militairen worden ingezet, want vanwege de mobilisatie (de ramp vond plaats tijdens de Eerste Wereldoorlog) waren er in en rond Amsterdam veel militairen gelegerd. Op 23 maart waren de dijkgaten weer gedicht en op 1 april werd met de bemaling begonnen. In de zomer vielen uiteindelijk ook de diepste polders weer droog.

De ramp maakte in Nederland grote indruk, wat versterkt werd doordat dit de eerste grote natuurramp in ons land was, waarvan fotoreportages verschenen in de geïllustreerde pers. Dat was iets nieuws en heeft de hulpverlening en het inzamelen van geld ongetwijfeld ondersteund. Tevens zullen de fotoreportages er toe hebben bijgedragen dat minister Lely in 1918 goedkeuring kreeg voor zijn plannen om de Zuiderzee af te sluiten en gedeeltelijk in te polderen. Daarmee had deze ramp voor Waterland grote gevolgen, want de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 dwong heel veel vissers om hun beroep op te geven.