Stichtse Lustwarande

Rijk wonen buiten de stad

Al vanaf de zestiende eeuw bouwden rijke stedelingen, vooral Amsterdammers, buitenplaatsen om daar een deel van de zomer door te brengen. Beroemd zijn de huizen langs de Vecht, maar ook in De Bilt ontstonden in de zeventiende eeuw al enkele buitenplaatsen, zoals Vollenhove en Beerschoten. In Zeist zijn Rijnwijk (1610), Beukbergen (1652), Zandbergen (1653) en Slot Zeist (1677) in deze tijd gebouwd. Vaak begon het met een 'herenkamer'. Men huurde een kamer in een boerderij, die geschikt werd gemaakt als zomerverblijf. Soms werd de boerderij gekocht. Een deel van het gebouw werd dan als luxe woonhuis ingericht, de rest behield zijn agrarische bestemming.

In een volgend stadium werd de boerderij afgebroken en vervangen door een nieuw huis of werd vlakbij de boerderij een luxe buitenhuis neergezet. Sparrendaal is daarvan een mooi exemplaar. De adel was hierbij deels een voorbeeld voor de rijke kooplieden. Zo bezaten de Oranjes op verschillende plaatsen jachtsloten. Ook Slot Zeist werd door een telg uit de familie Van Nassau gebouwd. Het Slot werd omgeven door zeer uitgestrekte tuinen in een stijl die was gebaseerd op Versailles, het paleis van de Franse koning. Die Franse tuinmode blijft in zwang tot het einde van de achttiende eeuw. Kenmerkend is de symmetrische aanpak, met rechte lanen, veel kunstig geschoren heggen en lange zichtassen en de relatie met het huis. Zo hebben veel huizen een lange gang in het midden, die aansluit op de hoofdas door de tuin.

In de negentiende eeuw werd de Utrechtse Heuvelrug populair als vestigingsoord voor kapitaalkrachtige kooplieden en renteniers. Een hele reeks van luxe buitenplaatsen verrees tussen Driebergen en Rhenen; Zeist telde maar liefst 67 buitenplaatsen en landgoederen. De verbeterde bereikbaarheid van het gebied door verharding van de wegen en later de aanleg van spoor- en tramwegen was daar mede debet aan.

Belangrijk was echter ook dat de grond hier goedkoop was en van nature geaccidenteerd. Dat paste goed in de Engelse tuinmode. Die mode verdrong de Franse stijl. In de Engelse landschapstijl ging het vooral om kronkelige paden met onverwachte doorkijkjes, bijzondere boomgroepen en struiken en follies. Buitenplaatsen werden geacht ook wat op te brengen. Veel eigenaren plantten daarom bossen aan, om via de houtverkoop toch nog wat van hun onkosten terug te verdienen. Zo werd de ooit zo kale Heuvelrug een dichtbebost natuurgebied, dat nog steeds vele recreanten trekt. Het gros van de buitenplaatsen echter is inmiddels afgebroken of omgebouwd tot kantoor.