Brand in Hellendoorn

Getroffen door het noodlot

Tijd van burgers en stoommachines

De meeste huizen, schuren en stallen waren vroeger gedekt met riet of stro. Een brandje kon zich hierdoor in een mum van tijd uitbreiden. De slecht toegeruste brandweer, door klokgelui opgeroepen, kon vaak maar weinig uitrichten. Blusmiddelen ontbraken, behalve een brandspuitje dat aan de marke toebehoorde. Het nathouden van de daken in de omgeving van de brand, waarbij men gebruik maakte van emmers die van hand tot hand gingen, vergde een grote inspanning, maar had lang niet altijd succes.
Ook in 1821 stond de brandweer machteloos toen er brand uitbrak bij winkelier Jan ter Hoek aan de Schapenmarkt in Hellendoorn. Door de felle wind sloegen de vlammen over naar de andere kant van de Dorpsstraat. Negen woningen gingen in vlammen op.

De grote brand van 1836

Op 17 juni 1836 werd Hellendoorn opnieuw getroffen door een grote brand, ongeveer in dezelfde omgeving als die van 1821, namelijk op en rond de Schapenmarkt. Burgemeester J.C. Bouwmeester schreef de volgende dag aan de gouverneur van Overijssel: "Met innig leedwezen en met verschuldigde eerbied geeft ondergetekende u kennis, dat gistervoormiddag omstreeks 12 uren een allerongelukkigste ramp in het dorp Hellendoorn heeft plaatsgevonden door het afbranden van een groot aantal woningen, de Roomsch Katholieke kerk, vijf schuren en twee hooibergen". In totaal werden 19 gebouwen, inclusief kerk met pastorie, in de as gelegd. Twee eigenaren waren ook slachtoffer geweest van de brand van 1821. Volgens overlevering ontstond de brand doordat bij Flim aan de Schapenmarkt bij het pannenkoeken bakken de vlam in de pan was geslagen. Uit het jaartal 1836 in de voormuur van het Flimhuis blijkt dat het nog in hetzelfde jaar herbouwd is.

Brandverordening

Dat de schrik er goed inzat, blijkt wel uit de maatregelen die het gemeentebestuur in hetzelfde jaar nog trof. Ter bestrijding en voorkoming van brand werd een nieuwe, uitvoerige verordening opgesteld. Bepaald werd dat nieuwbouwhuizen niet met riet, maar met pannen bedekt moesten worden. Wanneer bestaande rieten daken aan vernieuwing toe waren, dienden deze vervangen te worden door pannen daken. Grote hoeveelheden brandbaar materiaal als riet, hooi of stro moesten op minstens 25 m afstand van alle gebouwen opgeslagen worden. In het dorp werd roken zonder een dop op de pijp verboden. Borden aan de ingang van het dorp maakten bezoekers daarop opmerkzaam. Ook aan het gebruik van kerkstoven en stallantaarns werd paal en perk gesteld.

Effectieve brandbestrijding

In 1837 had Hellendoorn alleen nog maar het kleine brandspuitje van de marke. Door de komst van de fabrieken in Nijverdal kwamen er in de gemeente nieuwe krachtige spuiten bij. Helaas kon men niet voorkomen dat er nog een aantal branden plaatsvond. In 1847 kreeg men een nieuwe brandspuit die werd ondergebracht in hetzelfde gebouw waar de dorpsomroeper zijn wachthuis had, aan de Schapenmarkt. Vergeleken met moderne blusmiddelen waren de voorzieningen nog steeds erg primitief, maar door snelheid en kordaat optreden bleef men daarna gelukkig gespaard voor grote branden zoals die in andere plaatsen in de omgeving wel voorkwamen.