Niet met melk, boter of kaas verdiende een boer in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden het 'grote' geld, maar met hennep. Natuurlijk, ook in de Gouden Eeuw en lang daarna waren de zuivelproducten voor de boeren een belangrijke bron van inkomsten. Maar in het welvarende Holland van de zeventiende eeuw voeren vele honderden zeilschepen uit - van haringbuizen tot grote koopvaarders en machtige oorlogsbodems. Zeilen en touwen waren onontbeerlijk. En waarvan werd zeildoek en touw gemaakt? Van hennep dus. Zo pikten de boeren een stevig graantje van de welvaart mee.
'Bliksems, wat stinkt dat!', riep een schipper uit toen hij de regio naderde. Zijn metgezellen hielden de zakdoek voor de neus om de stank van rottende hennepstengels, die in sloten lagen, te temperen. Dat rottingsproces was nodig om de taaie stengels klaar voor verwerking te maken. Vervolgens werden ze rechtopstaand tegen de knotwilgen geplaatst om te drogen. Boven een vuurtje in de braakhut werden de stengels nog verder gedroogd en vervolgens gebraakt. Hierbij breekt men het houten omhulsel van de vezel. Na het verder bewerken van de vezels ging de hennep naar de vele zeilmakerijen en touwslagerijen.
Uit het hennepzaad werd niet alleen olie geperst, maar de zaadjes werden ook verkocht als geneesmiddel. In een beerput in Gorinchem werden onlangs honderden hennepzaden teruggevonden, die de Gorinchemmers vanwege de geneeskrachtige werking ervan hadden ingenomen. Na 1750 gingen de scheepsbouw en haringvisserij achteruit. Met de komst van de stoomboten en het fabriceren van kabels van staal in de negentiende eeuw was het helemaal gedaan met de hennep.
Karnmolen
In de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden werden al sinds de late middeleeuwen veel koeien gehouden. Van de melk werd kaas en boter geproduceerd. Vele uren was men kwijt aan het karnen van de melk. Een innovatie was rond 1700 de karnmolen, waardoor het makkelijker werd om kaas, boter en karnemelk te maken. Voor deze karnmolen werd een plaatsje in de boerderij ingeruimd in het lagere gedeelte onder de hooizolder. De kazen werden bewaard in de afgesloten, donkere kaaskamers en de melk ging naar de melkkelders onder de boerderij.
De grote steden rondom de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden waren voor de boeren een belangrijk afzetgebied, met Dordrecht, waar de grote zeeschepen kaas en boter insloegen, voorop. En natuurlijk Gouda, dat een grote markt voor kazen kende. Daarnaast had Dordrecht veel blekerijen binnen de stadsmuren, waar het linnen, waarvan kleding werd gemaakt, met karnemelk spierwit werd gekleurd. Natuurlijk kon je de regionale zuivelproducten ook kopen op de markt in Gorinchem, waar de schuiten van de melkveeboeren dag in dag uit aanmeerden aan de Melkheul.
Hoepmakers
Een land dat omzoomd was door water, kende ook andere bronnen van inkomsten. In de rivieren werd vis gevangen, zoals elft, spiering, fint en smakelijke zalmen. En langs de oevers strekten de grienden zich uit, Al in de 15de eeuw was Sliedrecht een dorp van griendwerkers. In 1678 ontstond hier het idee om dijken te beschermen met afzinkbaar vlechtwerk van wilgentenen. De dunne wilgentwijgen werden van hun bast ontdaan en vervolgens gebruikt om manden van te vlechten. Van de zware wilgentakken maakten de hoepmakers duigen voor tonnen.
Literatuur:
Bieleman, Jan, Boeren in Nederland, Geschiedenis van de Landbouw 1500 - 2000. Wageningen, 2008.
Brouns, Roeland en Frank Ruiter, Boerderijen langs de Giessen. De ontwikkeling van de boerderijen in de Alblasserwaard. Delft, 1987.
Haaster, H. van, Kladders, fruyten, wermoesen, mostaert en amelcoren. Resultaten van het archeobotanisch onderzoek op de Groenmarkt in Gorinchem (1300-1775). Zaandam, 2005.
Kok, Huib de, Boer en boerderijen in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. Noordeloos, 2003.