Het waterloopkundig Laboratorium Delft

Experimenteren met modellen

Wat in Delft het Waterloopkundig Laboratorium heet, stond wereldwijd bekend onder de naam Delft Hydraulics Laboratory. Vooral de schaalmodellen voor de Zuiderzeewerken spraken tot de verbeelding.

Start in de kelders van de Afdeling Weg- en waterbouwkunde

De oorsprong van het laboratorium ligt in de kelders van het voormalig gebouw van de afdeling Weg- en Waterbouwkunde van de Technische Hogeschool (TH) aan het Oostplantsoen. Bij de planning van dit gebouw in 1920 was in de kelderruimte rekening gehouden met een dergelijk laboratorium. Rijkswaterstaat was hiervan een groot voorstander, maar de afdeling vond zoiets onnodig. Oud-rector en curator van de TH, de wereldberoemde haveningenieur J. Kraus daarentegen, steunde het plan. Een legaat van de hoogleraar Indische waterbouwkunde A.G. Lamminga legde de basis voor een serieuze voorbereiding, waarna het ministerie van Waterstaat in 1925 besloot tot financiering met 20.000 gulden.

Johannes Theodoor Thijsse

Bij de start in 1927 kreeg Johannes Theodoor Thijsse, ingenieur van de Dienst der Zuiderzeewerken, de leiding. Verder werkten er nog drie ingenieurs, een metselaar en een modelmaker. Belangrijke opdrachten hadden betrekking op de Zuiderzeewerken, de Noordersluis bij IJmuiden en de aanleg van het Julianakanaal in Limburg. Daarvoor werden schaalmodellen gemaakt, die het voordeel hadden dat alternatieve plannen snel en tegen geringe kosten konden worden bestudeerd. Het ‘spelen met water’ sprak bij het grote publiek zeer tot de verbeelding. Het onderzoek was zo succesvol dat de kelderruimte al snel te klein bleek.

Zuiderzeeprojecten

Na opnieuw een gevecht over de financiën tussen het ministerie van Onderwijs en dat van Waterstaat, trok het laatste in 1933 een bedrag uit van 400.000 gulden voor nieuwbouw aan het Raam. Ingenieur H. Kammer ontwierp het gebouw in de stijl van de nieuwe zakelijkheid. Het beheer van het instituut kwam bij de Stichting Waterbouwkundig Laboratorium, waarin Rijkswaterstaat en de TH vertegenwoordigd waren. Rond 1935 werkte het laboratorium aan zijn honderdste opdracht; ruim een kwart daarvan betrof uitwerkingen van Zuiderzeeprojecten. Het instituut had weinig last van de economische crisis gezien de vele openbare werken van die tijd. Zo leverde de aanleg van kanalen voor de binnenvaart opdrachten voor stuwen en sluizen. Vooral de mathematisch gecompliceerde getijdenberekeningen resulteerden in baanbrekende dissertaties onder leiding van Thijsse, die in 1938 hoogleraar was geworden.

Waterloopkundig Laboratorium

Na de Tweede Wereldoorlog kwam er veel werk voor de drooglegging van Walcheren en voor de Deltawerken. Thijsse timmerde internationaal flink aan de weg met zijn instituut, dat zich veelvuldig mocht verheugen in buitenlands bezoek. In 1956 haalde hij de International Course in Hydraulic Engineering (het huidige Unesco-IHE) naar Delft, bedoeld om studenten uit ontwikkelingslanden bij te scholen. Dit legde mede de basis voor een wereldwijd netwerk. Tot zijn overlijden in 1985 ging Thijsse door met publiceren. In 1960 was hij als directeur opgevolgd door hoogleraar H.J. Schoemaker. Omdat er binnen noch buiten ruimte was voor meer grote schaalmodellen werd in 1951 een dependance gesticht in de Noordoostpolder. Uitbreiding van de Rotterdamse haven zorgde vanaf 1960 voor belangrijke opdrachten. Vanaf 1965 vervingen computers stapsgewijs het werken met schaalmodellen. Steeds meer waterloopkundig onderzoek gebeurde door computersimulaties, maar voor de afsluiting van de Oosterschelde werden eind jaren zestig nog schaalmodellen gebouwd. In 1973 verhuisde het Waterloopkundig Laboratorium naar een complex aan de Rotterdamseweg, het zogeheten ‘Thijsse-erf ’ ten zuiden van de TU-wijk. Tot 2007 kon het instituut als één van de vijf ‘Groot Technologische Instituten’ (GTI) nog rekenen op overheidssubsidie. Met ingang van 2008 ging het op in het bredere onderzoeksinstituut Deltares.