Klopjes, kerken en kloosters

16e eeuw

Midden in een weiland onder de hoogspanningsmasten tussen ’t Veld en Zijdewind was in de 16e eeuw een klooster te vinden. Hier woonden klopjes en begijnen. Een klopje was een vrouw, in de periode dat het katholieke geloof niet openlijk beleden mocht worden, dat hand-en-spandiensten verrichtten voor de priester en gelovigen waarschuwden als ergens de mis werd opgedragen. Een begijn was een vrouw die met andere vrouwen gemeenschappelijk als geestelijk zuster leefde. De sobere leefgemeenschap van de vrouwen ontstond in een tijd waarin er veel verzet was tegen de katholieke kerk.

De mensen die protesteerden tegen de rijkdom en de macht van de katholieke kerk werden protestanten of calvinisten genoemd. Zij wilden terug naar de oorsprong van de Bijbel, deze periode is bekend als de Reformatie. Vanaf 1566 verspreid het verzet van de protestanten tegen de katholieke Spaanse koning Filips II via de ‘Beeldenstorm’. In West-Friesland vielen de vernielingen mee maar de protestantse godsdienst werd de belangrijkste. De katholieke bevolking mocht tot 1795 niet meer openlijk hun geloof belijden. Pastoors droegen de mis voortaan op in schuilkerken.

Vrome vrouwen trokken zich terug in gebieden waar zij niet opvielen en leefden daar samen. Vanaf 1583 woonden ongeveer een tiental klopjeszusters en een tweetal begijnen samen op het kloostererf van een aantal huisjes vlak bij een meertje dat ‘Tjaddinxrijd’ werd genoemd. De naam klopjes komt van de klop op de deur die zij bij geloofsgenoten gaven als de mis begon, want kerken met kerkklokken hadden de zusters niet.

Inkomsten voor hun eigen levensonderhoud verdienden de klopjeszusters met het verbouwen van vlas en bewerken van vlasvezels. Vlas werd verbouwd om uiteindelijk linnen van te weven en uit het zaad werd lijnolie geperst. Met de hand werd het vlas uit de grond getrokken om te oogsten en daarin werd het in bossen op het veld gezet om te drogen. Als het vlas droog genoeg was werd met een grove kam de zaadbollen van de stengels gehaald. Daarna werden de bossen vlas in het water gelegd om te roten. Na een proces van rotten, weer drogen en het bewerken van de stengels hield men vezels over. Dit was de basis voor linnen of voor het vervaardigen van touw. De bouw van het klooster was dus een bewuste keus omdat water nodig was voor de bewerking van vlas, en het rottingsproces alleen buiten een dorp mocht vanwege de stank.

In 1632 werd het meer van ongeveer 20 hectare drooggemalen en verdween het noodzakelijke water. De begijnen en de klopjeszusters moesten daarom een andere plek zoeken. Het nieuwe klooster kwam op de plek waar nu ongeveer de Martinuskerk staat in ’t Veld, op loopafstand van de Nieuwesloot. Aan de westzijde daarvan groef men een zijtak, waardoor het water kon doorstromen. In het midden bleef een eilandje over waar een huisje heeft gestaan, dat in de volksmond de naam ‘Hekelhuis’ kreeg. Deze naam verwijst naar de ‘hekel’: een houten blok met daarin een aantal ijzeren pennen om de houtrestjes uit de vlasvezels te halen. Op deze plek heeft het klooster tot circa 1749 bestaan.

Na de verhuizing werd het oude kloostererf nabij het voormalige Tjaddinxrijd, bewoond door particulieren en werd het zelf uitgebreid met enkele huizen. Maar door het vertrek van de klopjeszusters was de vlasteelt en productie van lijnzaad verdwenen en was er dus ook geen werkgelegenheid meer. De matig vette grond was minder geschikt voor andere producten dan vlas. Op kaarten uit de 19e eeuw wordt het ‘oude clooster’ niet meer vermeld, en zijn waarschijnlijk alle bewoners vertrokken.

Koeienkerk

De rotonde van Zijdewind werd in 2024 veranderd. Doordat er graafwerkzaamheden waren gepland was dit ook een kans om archeologisch onderzoek te doen. Precies op de plek van de rotonde is door de gereformeerde kerkenraden van Oude Niedorp, Nieuwe Niedorp en Winkel in 1652 een kerkje gebouwd. De aanleiding voor de bouw van een protestantse kerk was de onrust die was ontstaan toen vicaris Jacobus de la Torre, een katholieke priester, het sacrament van het vormsel toediende in een schuurkerk in Zijdewind. Er was nog geen godsdienstvrijheid dus was het verboden een katholieke mis te houden een gebouw dat aan de buitenkant herkenbaar was als kerk. De schout greep in en de schuurkerk werd gesloopt en de gereformeerde bouwden een eigen kerk. Schoolmeester Pieter Meynertsz. legde in 1652 de eerste steen. De ‘SijdensKerck’ had gebrandschilderde ramen. In en rondom de kerk werden mensen begraven, zowel protestanten als katholieken. Archeologen hebben de fundamenten van de kerkmuur blootgelegd maar ook zeven skeletten opgegraven. Daar werd verder onderzoek naar gedaan zodat er conclusie worden getrokken over de leefomstandigheden in die tijd. Rond 1825 deed het gemeentebestuur van Oude Niedorp het verzoek om een deel van de kerk in gebruik te mogen nemen als schoolgebouw. In 1873 en 1888 volgde uitbereiding van de schoollokalen. De meerderheid van de inwoners van Zijdewind was katholiek waardoor er weinig gelovigen kwamen en de kerk in slechte staat verkeerde. In 1887 waren er slechts een achttal protestantse gezinnen. Door de opening van een nieuwe RK school in ’t Veld werd de school in Zijdewind per 15 november 1919 opgeheven. Het gebouw werd verkocht aan Jan Droog, die er zijn vee stalde. Daarom is de kerk bekend onder de naam ‘Koeienkerk’. In 1970 werd de kerk gesloopt vanwege de aanleg van de Hartweg.

 

Priestersopleiding

Opvallend is het kloostercomplex net buiten Nieuwe Niedorp. Het klooster is hier gekomen omdat de kloosterorde van de Franciscanen een plek zocht in Noord-Holland om een nieuw klooster te bouwen. Na de reformatie woonden er nog maar 10 katholieke gezinnen in Nieuwe Niedorp, dat maakte dit een geschikte locatie. Binnen een jaar werd het klooster gebouwd. Na de inwijding door de bisschop in 1907 werd het klooster in gebruik genomen door de paters. Vanaf het begin was er een sterke band met de katholieke Martinuskerk in ’t Veld. In 1960 verhuisden de paters naar een klooster in Hoorn. Daardoor kwam in Nieuwe Niedorp plek voor de zusters van de Clarissenorde. Vanwege de ontkerkelijking kwamen er geen nieuwe zusters bij. Daarom werd in 1988 het klooster verkocht. Het werd een multifunctioneel congrescentrum. Maar binnen enkele jaren werd het in 1993 opnieuw verkocht. Er kwam weer een religieus bestemming doordat een priestersopleiding in het klooster werd gevestigd. De afgelopen jaren zijn er minstens 25 studenten tot priester gewijd van wie de meeste nu werkzaam zijn in het bisdom Haarlem-Amsterdam.