In de vijftiende eeuw kwamen de Staten 10 à 20 keer per jaar bijeen. De vijf kapittels vergaderden veel vaker met wel 70 à 80 bijeenkomsten per jaar van hun kapittel-generaal. Voorzitter van beide vergaderingen was de deken van het Domkapittel. De bisschop woonde deze vergaderingen maar incidenteel bij maar als hem dat werd gevraagd, mocht hij niet weigeren. De ridderschap telde in totaal zo’n 60 leden maar daarvan waren er vaak maar een handvol aanwezig bij vergaderingen van de Staten. Ook de kleinere steden, waartoe vanaf 1459 ook Wijk bij Duurstede werd gerekend, waren lang niet altijd aanwezig. De stad Utrecht en de vijf kapittels behoorden daarentegen tot de vaste deelnemers – niet zo verwonderlijk, want voor hen waren deze vergaderingen een thuiswedstrijd. De vergaderingen werden doorgaans gehouden in de grote kapittelzaal van de Dom, tegenwoordig de aula van de Universiteit, die omstreeks 1400 moet zijn gebouwd.
Behalve belastingheffing en zaken van oorlog en vrede vormde ook het onderhoud van de dijken een terugkerend onderwerp van gesprek. De Staten hielden toezicht op het hoogheemraadschap van de Lekdijk en maakten zich ook sterk voor de aanleg van de Hinderdam, een dam met sluizen in de Vecht bij Nigtevecht.
Na de overdracht van de wereldlijke macht door de bisschop aan keizer Karel V in 1528 veranderde de positie van de Staten. De invloed van de kapittels en de stad werd drastisch ingeperkt. Wel werd in 1546 Montfoort als vijfde stad toegevoegd aan de vertegenwoordiging van de Derde Stand. De Domdeken moest zijn rol als voorzitter afstaan aan de stadhouder van de nieuwe landsheer en de frequentie van de Statenvergaderingen nam duidelijk af. Ook verhuisden de Staten naar een nieuwe locatie in het Elisabethgasthuis bij de Vredenburg, de dwangburcht die Karel V in de stad had laten bouwen.
In 1579 sloten de Staten zich aan bij de Unie van Utrecht en twee jaar later namen zij met de andere opstandige gewesten in de Nederlanden afstand van koning Filips II als landsheer. Binnen de Republiek bleven zij daarna functioneren als het hoogste bestuur van het gewest Utrecht. Toen in 1795 onder invloed van de Franse Revolutie de drie standen werden afgeschaft, maakten de Staten plaats voor een vergadering van gekozen volksvertegenwoordigers. Onder koning Willem I werd in 1815 de standenvergadering weer in ere hersteld als basis voor het provinciaal bestuur. De geestelijkheid keerde als stand echter niet meer terug. Wel telde de stand van de stedelijke burgerij voortaan geen vijf maar zes steden, want ook IJsselstein maakte voortaan deel uit van de provincie Utrecht. Pas met de Grondwet van 1848 kwam de aloude standenvertegenwoordiging definitief ten einde en kreeg het bestuur van de Provinciale Staten een democratische grondslag.