Een juttersverhaal:
In bovenstaande advertentie wordt de verkoping aangekondigd van een grote partij rode en witte portwijn, afkomstig van het gestrande Portugese schoonerschip Deolinda, kapitein A.J. Antunes.
Wanneer een schip strandde – en dat gebeurde regelmatig in die tijd – kwam er een hele organisatie op gang. Er waren precieze afspraken hoe met de schepen en goederen omgegaan diende te worden. In de tijd van de Cammingha's en Oranjes behoorden al het rondhout, de overloopse balken en 't ijzerwerk aan de landsheer, de watervaten en luiken aan de secretaris en de commissaris en al het overige aan de burgerij. Voorts kreeg de Landseigenaar een tiende deel. In ieder dorp stonden pakhuizen.
De bergers van de gestrande goederen waren verdeeld in drie klassen: de wagenaars, de handbergers en de oude mannen. De wagenaars kwamen met hun rijtuigen op het strand, ze waren met ongeveer 120 personen en trokken de helft van drie/tiende bergloon. Handbergers – mannen jonger dan 55 jaar – moesten de goederen uit het wrak op de wagens bergen. De oude mannen gingen niet naar het strand, maar losten de goederen van de wagens in het pakhuis. Evenals de handbergers werden ze ook wel de Halfdeelers genoemd. Ieder van deze drie klassen had in elk dorp twee vertegenwoordigers. Die van de handbergers en oude mannen trokken dubbele porties en die van de wagenaars van elk schip een gulden.
De Baljuw, later de Grietman of burgemeester was tevens veilingmeester. De goederen die niet aan bederf onderhevig waren bleven bewaard totdat de eigenaar aangaf wat hij met de goederen wilde doen. Hij kon ze terugnemen tegen betaling van de kosten óf zijn zes/tiende deel aanvaarden bij verkoping. Soms hield de handberger er negen gulden aan over en de wagenaar dertig gulden.
Sjapes Dirk
We hebben een prachtig ooggetuigenverslag van de toen zesjarige Dirk Kooiker (*11 november 1859, †10 november 1942), beter bekend als Sjapes Dirk. Het werd opgetekend in 1939:
Het was 7 januari 1865. Het Portugese schip Deolinda had tijdens een zware storm al de hele nacht in de branding voor Buren liggen dansen. Het was duidelijk dat het schip het niet zou redden. De eilanders stonden de stranding vanaf strand gade te slaan. Voor het ochtendlicht was het schip wrak geslagen en in de loop van de opvolgende uren raakte het strand bezaaid met zakken boekweit. De bemanning bestond uit moedige kerels die met hun eigen sloepen aan wal kwamen. Inmiddels waren de jutters al bezig de volle zakken tarwe te vergaren.
Toen de bemanning op strand aankwam, bleken ze echter "zo dronken als Maastricht" te zijn! De oude Dirk Kooiker had er zestig jaar later nog grote schik om: "En schreeuwen dat ze deden! En ze wezen maar, ze wezen naar de zee die daar als een wild dier lag te brullen." Niemand begreep wat er nou precies aan de hand was. Er konden geen mensen meer op het wrak zijn. Maar opeens zagen ze het! Ineens begrepen ze waarom die vreemde zeelui met hun waggelende benen daar een vreugdedans maakten en toen ze dat wisten, deden ze mee. Want achter elkaar dansten een groot aantal wijnvaten over de golven naar het strand toe.
Midden tussen de bemanning en de jutters stond een zwart-ogig, pienter kereltje en ze begrepen dat hij de kapitein moest zijn. Het mannetje schreeuwde maar steeds: "Port!!... Port!!... Port!!" en dan sloeg hij zichzelf op de borst, alsof ie met elke slag een volle fles voor zichzelf opeiste. De jutters knikten maar, het driftige kereltje sussend, en wezen op de vaten die aanspoelden. Maar de vent hield niet op. Hij bleef om port schreeuwen tot eindelijk iemand ontdekte, dat de man helemaal geen port verlangde, maar de strandvonders er op zijn manier opmerkzaam op wilde maken, dat zijn schip een Portugees schip was en of de heren daar rekening mee wilden houden! Maar die vonden het allang best. Een dag lang deden ze niets anders dan wijnvaten verslepen. In de middag kwam "kapitein Port" warempel nog een keer langs en dit keer kon niemand hem misverstaan, want op zijn zwaaiende benen stond hij voor ze met in zijn armen flessen porto en een Keulse pot vol oude jenever.
Dertig wagens hadden ze nodig gehad om de wijn te bergen en ze kregen dertien gulden de man voor iedere karrevracht!
Sjapes Dirk kijkt er na al die jaren voldaan en verlekkerd op terug: "Aan zo'n schip heb je als jutter nog es je plezier! Daar zit muziek in, man! Wijn en port en van-alles-en-nog-wat! Dagen lang feest, omdat die vreemde snurkers natuurlijk zo maar niet weg waren en maar bleven trakteren en dan nog een bom duiten voor al je gesjouw en geploeter. Best, man, best, kom daar nou tegenwoordig es om! We hebben toch zeker negentig gulden de man aan die rare Portugees verdiend en daarom zie ik die kleine, zwarte kapitein nu nog voor me, alsof we gister op het strand hebben staan springen!"
Bron: Amelander Historie, Anne de Jong.