De eerste vrijwillige en meest tot de verbeelding sprekende Ruilverkaveling in Nederland was die van de Ballumer Miede. De kleine stukjes hooiland, van de oorspronkelijke verdeling, waren door vererving en verkoop zo klein geworden dat ze onwerkbaar waren geworden.
Deze ongelukkige verdeling van de gronden ten westen en vooral ten oosten van Ballum was al van oude tijden. De Marke ook wel Markegenootschap genoemd, is oorspronkelijk ontstaan uit het oud-Germaanse grondgebruik. De bewoners van een Germaanse gemeenschap woonde dicht bijeen en de gronden die bij het dorp behoorden waren voor gemeenschappelijk gebruik, alleen bestemd voor de inwoners van het dorp en bedoeld voor het weiden van vee.
De Marke van Ballum was verdeeld in de Miede, het binnendijkse land, in gebruik als hooiland, en de buitendijkse Gemeneweide, in gebruik als weidegrond.
Tot 1770 werden de hooilanden om de twaalf jaar door loting verdeeld maar eerder in de tijd om de zes jaar. Na 1770 bleef het perceeltje land eigendom van de markgenoot en lagen zijn eigendommen, mede door vererving, verdeeld over de gehele Ballumermiede.
De Mieden werden omsloten door de primitieve oude dijkjes die de Mieden, voor de aanleg van de zeewering in 1914, beschermden tegen overstromingen vanuit de Waddenzee. Tevens dienden deze dijkjes als veekering zodat het loslopende vee niet in de binnenweide kon komen. Dit was tijdens de Vrijgang, die gold vanaf half september, als het laatste hooi was ingehaald. Het vee kon dan vrij rondlopen in de binnenweide en de veekerende dijkjes beschermden de bouwlanden om en in de dorpen.
De dijkjes, waarvan de laatste resten tijdens de tweede ruilverkaveling in de jaren vijftig van de vorige eeuw zijn verdwenen, dateren uit de veertiende eeuw. Door stijging van de zeespiegel was deze maatregel noodzakelijk geworden. Hierdoor vinden we in de buitendijkse Gemeneweide, De Grieën genoemd, wel veel kleigronden terwijl zeeklei in de binnendijkse Mieden vrijwel geheel ontbreekt.
De oppervlakte van de in de ruilverkaveling begrepen mieden bedroeg 190,1363 ha verdeeld over 3.659 percelen, de gemiddelde grootte was dus 512 ca. Er liepen wegen noch paden op naam van een openbaar lichaam door de Ballumermiede. Men moest, om zijn stukje grond te kunnen bereiken, over de perceeltjes van andere eigenaren. Daartoe waren ook weer regels verbonden, zo kon men zijn perceeltje pas maaien als de voorliggende perceeltjes reeds waren gemaaid. Eén enkel pad was er, De Landweerweg die van west naar oost liep. Nadat in 1770 aan iedere markgenoot, de hem in gebruik zijnde stukjes grond blijvend in eigendom werd toegewezen, had ieder een aantal perceeltjes die over de gehele Miede verspreid lagen. Had men een stukje grond van slechte kwaliteit dan werd dit gecompenseerd door een beter stukje grond op een andere plaats. Door vererving werd de situatie nog onoverzichtelijker.
Uiteindelijk had dit tot gevolg dat het nog moeilijker werd om het hooiland goed te gebruiken. Men kon niet anders dan over het grond van andere eigenaren te gaan of via grote omwegen het dorp te bereiken. Aan deze onwerkbare situatie moest een einde komen.
Oude perceelsindeling van de Ballumermiede dus de situatie vóór 1916
Ondanks een eerdere mislukte poging om in ‘den lande’ een ruilverkaveling tot stand te brengen, nam de Nederlandse Heidemaatschappij in 1913 het initiatief tot de ruilverkaveling van de Ballumermiede en werd begonnen met de voorbereidende maatregelen waaronder het verzamelen van gegevens en handtekeningen van de grondeigenaren.
De ambtenaren van de Heidemij trokken naar Ameland en er werd een commissie van voorstanders van de ruilverkaveling benoemd. De omtrek van het te verkavelen terrein werd vastgesteld en de tegenstanders werden geïnformeerd over de voordelen en eigenlijk de noodzaak, van deze ruilverkaveling voor de boerenstand van Ballum.
Als basis voor de indeling werden de gegevens van het kadaster aangenomen; het opnieuw inmeten en bepalen van het eigendom van de 3,5 duizend percelen verdeeld over 116 leggerartikelen (eigenaren) was te kostbaar en te tijdrovend en de kadastrale gegevens van het terrein kwamen, dankzij de herziening van 1903, vrij goed met de werkelijkheid overeen. Deze herziening en de tenaamstelling werden uitgevoerd door de landmeter Elisabertus Dijkstra (1861-1923, begraven op de algemene begraafplaats vam Nes). Inmiddels was door de Heidemij een plan gemaakt waarop de nieuwe wegen en waterlossingen waren aangegeven. Alsmede werd een voorlopig contract opgesteld waarop de ruilverkaveling tot stand moest komen. Tevens werden een waardeplan en berekeningsplan opgesteld.
Ruilverkavelingcommissie
De ruilverkavelingcommissie bepaalde de waarde van de ingebrachte percelen en begeleidde de onderhandelingen met de eigenaren. In eerste instantie werd besloten om de 19 eigenaren met het allerkleinste eigendom (de zgn. Terpgronden) hun aandeel toe te bedelen in grond van goede kwaliteit, gelegen ten oosten van het kerkhof. De overige 97 eigenaren werden in volgorde door loting bepaald, op basis van de waarde van het eigendom, verdeeld over één tot vijf percelen in de nieuwe situatie, hiertoe dienden het waardeplan en het berekeningsplan als basis.
Op 28 mei 1915 werd in Ballum een vergadering met alle betrokkenen belegd. De aanwezigen werd medegedeeld dat het kadaster met de Heidemij zou samenwerken. Daarbij trad dhr. H.J. Klompe op als deskundige namens het kadaster. Tijdens de genoemde vergadering werd besloten om de klei van de oude dijkjes te gebruiken voor het dempen van een deel van de vele diepe dôbbes. Dit had tevens als voordeel dat de vele bochten in de oude dijkjes deels recht getrokken konden worden. Eveneens werd besloten om de bestaande weg langs de buitenkant van de oude dijkjes, eigendom van het waterschap de Grieën, te handhaven.
De contracten werden vrij spoedig door de boeren getekend. Toch waren er enkele bezwaren, zoals over met name de aanleg van watergangen, diepe greppels en de afrastering met puntdraad van de eigendomspercelen. Deze, overigens noodzakelijke, ingrepen betekende namelijk het einde van de eeuwenoude Vrijgang in de Marke van Ballum. De belanghebbenden betaalden 15 gulden per ha.
Nieuwe perceelsindeling van de Ballumermiede dus na de ruilverkaveling
Spoedig na de vergadering van 28 mei 1915 werd door de Nederlandse Heidemaatschappij wegen en watergangen in het plan, dat bestaat uit een westelijk deel en een veel groter oostelijk deel, uitgezet. Ook het kadaster begon met de veldwerkzaamheden. In het oostelijk deel werd in noord-zuidelijke richting de hoofdweg geprojecteerd, met een breedte van 12 meter, inclusief de 1 meter brede bermsloten. De loodrecht, op deze hoofdweg, dus oost-west, geprojecteerde zijwegen hebben een breedte van 9 meter. Midden tussen deze zijwegen zijn watergangen geprojecteerd met een breedte van 3 meter. De afstand tussen de zijwegen bedraagt 240 meter, zodat de nieuwe percelen een diepte krijgen van bijna 120 meter. In het westelijke deel van het plan zijn drie wegen geprojecteerd met een breedte van 9 meter. Alle hier genoemde wegen zijn onverhard en dus zandpaden.
De verdeling van de percelen
De verdeling is een ingewikkeld proces. De percelen moeten zo eerlijk mogelijk over alle eigenaren verdeeld worden naar kwaliteit en ligging. In eerste instantie werd het ruilverkavelingsgebied verdeeld in blokken waarin later door loting de percelen verdeeld zouden worden. Deze schattingsblokken zijn gebaseerd op de eerder genoemde waardeberekening van de bestaande percelen. Het berekeningsplan is de basis voor het minuutplan en is gebaseerd op de oude situatie. Op 30 oktober 1915 werd door het kadaster aan de Heidemaatschappij een plan gezonden en een lijst met de groottes van de blokken, wegen en waterlossingen. In het berekeningsplan zijn de waardegrenzen aangegeven, alsmede de waarde van de wegen en waterlossingen. In een later stadium zouden, op basis van loting, de kadastrale percelen worden aangegeven. De genoemde waardeberekeningen werden in registers ‘oude toestand’ per perceel bepaald. Afhankelijk van de grootte van de percelen en de geschatte kwaliteitswaarde van de grond werd de waarde per ha. bepaald. De berekeningen van de Nederlandse Heidemaatschappij toonde aan dat de totale waarde van de gehele Mieden in de oude situatie fl. 122.000,- groot was. De nieuwe indeling van het terrein liet een vermeerdering van het oppervlak zien van de bijna 2 ha. Dit werd veroorzaakt door het eerder genoemde dempen van de dobben en het gedeeltelijk rechttrekken van de oude dijkjes.
In het berekeningsplan werd de waarde bepaald van het gehele terrein in de nieuwe toestand, inclusief de genoemde 2 ha. Ook de waarden van de wegen en waterlossingen werden berekend en van de bruto-totale waarde afgetrokken. De overblijvende nettowaarde van het terrein werd over de boeren verdeeld op basis van de bruto vordering in de oude situatie.
De percelen werden onder de 97 overgebleven boeren verdeeld door vijf lotingen, zoals boven is vermeld, zijn 19 eigenaren met het allerkleinste bezit verdeeld op de terpgronden. Na iedere loting werd aan de eigenaren een perceel of lot toegewezen, totdat men zijn rechten had verkregen.
Na de eerste loting vielen er 25 af, zij krijgen elk 1 lot. Er blijven 72 loten over. Na de tweede loting krijgen 41 boeren 2 loten en blijven er nog 31 over. Na derde loting krijgen 19 boeren 3 loten en blijven er nog 12 over waarvan in de 4de 8 boeren vier loten krijgen. De 5de en laatste loting worden aan de vier grootste boeren 5 percelen of loten toegewezen. We hebben dan 25+41+19+8+4 = 97 boeren die 216 percelen hebben verdeeld, daarbij nog de 19 (kleine)boeren die hun eigendom in de terpstukken werden toegewezen zodat 3659 percelen zijn teruggebracht naar 216+19= 235 percelen.
In de winter van 1915-1916 werden de wegen aangelegd en waterlossingen (sloten) gegraven en in het voorjaar van 1916 werd het berekeningsplan ter inzage gelegd met daarin de lotengrenzen en daarna vastgesteld. De landmeter zette daarna met spoed de grenzen in het terrein uit, omdat het tijd werd om het land te bewerken. Na enige scepsis waren alle betrokkenen enthousiast over het resultaat. En zo resulteerde deze grote, complexe operatie in de eerste ruilverkaveling van Nederland die 100 jaar geleden plaatsvond.
Bron: H.J. Klompe, tijdschrift ‘Kadaster en Landmeetkunde’ (1918).