De houtzaagmolen van Johannes Swart
In Hollum heeft korte tijd een houtzaagmolen gestaan. Een zaagmolen op een waddeneiland is toch bijzonder, want hout was er nauwelijks of het moest aangevoerd worden, al spoelde e wel vaak hout op het strand aan, afkomstig van gestrande schepen.
De meesterbakker Johannes Tjallings Swart durfde het aan het eind van de achttiende eeuw aan om een houtzaagmolen te laten bouwen. Swart dacht dat hij met een investering in een houtzaagmolen zijn geld wel dubbel en dwars terug zou verdienen. Hij kon daarmee natuurlijk bij scheepsbouw en -reparaties, maar ook bij de bouw van huizen en boerederijen op het eiland een soort monopoliepositie innemen.
Op 2 juni 1783 werd gestart met het aanleggen van een dijk aan de zuidkant van het dorp hij het Lenewiel of Leendertswiel. Een twintigtal boeren werkte aan deze klus. Ze moesten een dijk maken en het wiel langs de kanten slatten. Hier moest de molen komen. Toen Swart verzocht om het achtkant Friesland uit te mogen voeren naar de Vrije Heerlijkheid Ameland kreeg hij daarvoor geen toestemming.
Swart bestelde daarop een molen uit Norden in Ost-Friesland om zijn plannen toch door te kunnen zetten. Op 13 augustus 1783 werd begonnen met het opmetselen van de funderingsklippen onder de houtzaagschuur. Op 18 september vertrokken de meeste Duitse molenbouwers. De zaagmolen was nog niet klaar, maar het achtkant was gereed en de as lag al bovenin. Twee knechten bleven achter om de molen verder af te bouwen.
Op 13 augustus 1785 kon voor het eerst gezaagd worden. De Lenewiel zal gebruikt zijn om de te zagen stammen eerst te wateren, zodat de groeisappen uit het hout getrokken waren, voordat deze gezaagd werden. Daarmee werd voorkomen dat het hout na bewerking te veel werkte en krom zou trekken. Bij de houtzaagmolen was daarom ook en droogschuur om het hout geslagen.
Op 3 augustus 1786 werd, op verzoek van de rechters, iedereen bijeengeroepen omdat Swart zoden van de zeewerende dijkjes had gestoken voor zijn drooghuis. Swart weigerde een boete te betalen aan de boeren die de dijkjes onderhielden. Als represaille haalden ze planken bij zijn molen weg.
Op 1 september 1789 ontdekte men brand in de molen, ontstaan door warmteontwikkeling bij de krukas. Gelukkig was de wind gunstig en kon de brand met vereende krachten geblust en de molen gespaard worden.
Toch was er over het algemeen niet zoveel zaagwerk op de molen, gezien de jaarlijkse pacht van slechts drie gulden. Uiteindelijk zag Swart wel in dat zijn molen meer geld kostte dan deze ooit zou opbrengen en besloot hij de molen verkopen en te laten afbreken. Dat gebeurde in 1802, waarna de molen in Deventer werd heropgericht.
De windmosterdmolen van Visser
Nadat de Fransen waren vertrokken en Ameland haar status van Vrije Heerlijkheid had verloren kwam de Oäde Pôlle bestuurlijk onder de provincie Friesland. Molenaars verloren hun min of meer beschermde status uit de oude octrooien en alleenrechten om wind te scheppen.
Rond 1848 plaatste Job Dirks Visser, samen met zijn jongere broer Johannes, een mosterdmolentje op het dak van de schuur bij zijn woning, waar nu cafetaria De Fretpot staat.
Mosterd was (en is) op Ameland een geliefd kruid, want er waren meerdere handmosterdmolenaars actief in Hollum en Nes. Mosterd werd voor allerlei doeleinden gebruikt, maar vooral vanwege de conserverende werking.
Om het kruien van de molen mogelijk te maken zal er een stelling of balustrade om de molen zijn aangebracht op het dak van de schuur. De gebroeders Visser noemden hun molen de Zeldenrust. Uit overlevering werd verteld dat de molen weinig draaide en de jongelui in het dorp noemden de molen gekscherend Zelden Lust.
Een jaar na de ingebruikname van de molen dienden de broers dan ook het verzoek in om de molen in te richten als koren- en pelmolen. Ze kregen toestemming om hun mosterdmolen ‘mede dienstbaar te maken voor haverpellerij en boekweitgrutterij’.
Ondanks de inzet van beide broers was het malen op het molentje geen lucratieve bezigheid en in 1859 besloot Job de windmolen te verkopen. Johannes was al eerder van Ameland vertrokken.
One Jans de Boer werd de nieuwe eigenaar, maar was drie jaar later alweer genoodzaakt de molen te verkopen aan Jan Willems de Boer. In 1864 werd de molen afgebroken.
De koren- en pelmolen De Verwachting
Job Dirks Visser was ook betrokken bij de oprichting van de koren- en pelmolen aan de westkant van Hollum, die hij samen met Willem Hendriks de Boer begon. Dankzij de bewaard gebleven tekening weten we precies hoe molenmaker Van der Meer uit Harlingen, die in 1834 ook korenmolen De Hoop in Nes had gebouwd, de achtkante bovenkruier heeft gerealiseerd. Door het onderkant iets hoger door te trekken, voorkwam men dat de toch al kleine wieken nog verder ingekort moesten worden. Voor een molen met twee maalstoelen en een pelwerk waren roeden van 17 meter een betrekkelijk klein gevlucht, maar gelukkig is er op een eiland altijd voldoende wind. Voor de bouw werden de nog goede onderdelen van De Eendragt in Ballum gebruikt, die in 1841 werd afgebroken.
Job Dirks verkocht rond 1849 zijn aandeel om daarna de genoemde mosterdmolen te beginnen. De nieuwe eigenaar werd Dirk Willems de Boer, de vierde zoon van Willem Hendriks en Ytske Tjeerds Visser.
De zaken gingen goed en in 1855 verzocht Dirk Willems Gedeputeerde Staten van Friesland de molen te mogen inrichten tot houtzaagmolen. Tussen 1859 en 1868 had Dirk een patent als windhoutzaagmolenaar en dus werd de molen uitgebreid met een krukas en zaagramen.
Zijn jongere broer Jan Willems werd ook actief op de molen en samen kochten ze de koren- en pelmolen van One Jans de Boer, die ze vervolgens lieten afbreken zodat ze een concurrent kwijt waren.
Douwe Dirks de Boer was de derde generatie op de molen. Maar de molen toonde gebreken en na de zware najaarsstorm van 1925 maalde de half met riet en half met hout gedekte molen met maar één houten roede. In het schuurtje aan de noordzijde van de molen plaatste De Boer een dieselmotor, zodat hij niet meer afhankelijk was van de wind. Eind jaren dertig was de crisis groot en was er geen dieselolie verkrijgbaar waardoor er -nog steeds met één roede- weer op de wind gemalen werd.
Oudste zoon Barend volgde in 1937 vader Douwe op als molenaar. Hij zou de laatste molenaar op de Verwachting worden. Hij had geduchte concurrenten in de maalinrichting van Klaas Willems Nobel in Ballum (die tot 1960 bestond) en die van Douwe Jacobs van der Laag in Hollum.
De Verwachting had ruim honderd jaren gemalen voor de bewoners van Hollum en Ballum, maar door ouderdomsgebreken en verval moest ook deze molen uiteindelijk het onderspit delven. De molenaar heeft de molen in 1949 eigenhandig gesloopt.
In 1950 kocht Auk de Boer de maalinstallatie van Jan van der Laag en maalde de rogge voor Hollum in een schuurtje aan de Oranjeweg. Net als Nobel hield hij het tot 1960 vol. Het aanbod van rogge werd steeds minder en het in Europa ingevoerde Amerikaans graan was goedkoper.
De Hollumers vonden het een groot gemis dat de oäde möllen er niet meer was. Zij hadden het oog laten vallen op een molenachtkant afkomstig uit Brucht (Overijssel), dat was gekocht door rietdekker en molenbouwer Albert Kleinjan uit Den Ham. Hij wilde de molen weer opbouwen, maar kreeg daarvoor geen toestemming en was bereid de molen te verkopen. Het was echter alleen bruikbaar als bovenachtkant en dus moest er een onderachtkant bijgemaakt worden, want het moest opnieuw een stellingmolen worden, zoals de voorganger De Verwachting.
Om het achtkant en complete binnenwerk te kunnen kopen was een bedrag van ƒ35.000 nodig, dat beschikbaar gesteld moest worden door de gemeenteraad van Ameland. Een deel van de raad vond het bedrag te hoog, maar na een pittige discussie kon de koop doorgaan. Op 22 april 1989 werd de molen door de transportbedrijven Ridder en De Vries opgehaald. Op 18 mei 1989 werd de Vereniging Vrienden van de Hollumer korenmolen De Verwachting opgericht. Met diverse acties was eind november 1989 al bijna ƒ200.000 ingezameld voor de herbouw. Op 23 maart 1991 werd de fundering gestort. Op 26 november 1991 werd de onderachtkant op de fundering geplaatst.
Op 1 april 1993 werd Alex Brouwer aangesteld als beheerder en kon de molen dagelijks opengesteld worden voor publiek. Op 4 november 1994 kreeg Rinus Heijstek het diploma molenaarsgezel en kon er voor het eerst sinds veertig jaar weer gemalen worden op De Verwachting. Later volgden nog acht Amelanders de opleiding.
De publieke belangstelling nam flink toe en daarmee de inkomsten. De verkoop van meelproducten bevond zich in een stijgende lijn. Na enig historisch onderzoek werd besloten de molen uit te breiden met een mosterdmaalderij, die op 10 augustus 2004 werd geopend.
Bron: boek 'Windscheppen op Ameland'