Haring werd tot 1880 gewoon in de openlucht afgeslagen. In dat jaar werd een verkooplokaal geopend aan de Westhavenplaats, een pand dat tussen de (toenmalige) ‘Achter de pakplaats’ en ‘Bovendayer’ was gebouwd. In 1920 kwam de grootste Nederlandse haringafslag in gebruik in het Handelsgebouw aan de Parallelweg. In 1956 moest vanwege instortingsgevaar van dit gebouw uitgekeken worden naar andere behuizing. Men vond onderdak voor de afslag op de zolderetage van de vroegere kuiperij van De Nijs, op de hoek van het Grote Visserijplein en de Oosthavenkade. Deze ruimte huurde men van de rederij Fa. C. van Toor Hz. In 1971 werd de firma Van Toor opgeheven en kreeg de haringafslag, met een minimum aan meubilair maar nog wel mét de mijnklok, een plekje achterin het Visserijmuseum dat juist in dat jaar was geopend.
In 1977 kwam er een haringvangstverbod voor de gehele Noordzee dat zes jaar zou duren. Dit trof de volledige Nederlandse haringtrawlvloot en betekende in ieder geval voor de Vlaardingse afslag het onverbiddelijke einde.
De haringafslag werd in 1979 officieel opgeheven.