Allereerst de oude gebruiken bij het overlijden in de dorpen Nes en Buren. Bij overlijden werden de ramen met witte lakens geblindeerd en over de spiegel werd een zwarte doek gehangen.
De “Burenplicht” was erg belangrijk. De overledene werd afgelegd door de naaste buurvrouw, maar deze mocht geen familie zijn. Vervolgens werd het overlijden door twee vrouwen huis aan huis “aangezegd”. Met de groeten of complimenten van de familie van de overledene werd het overlijden aangezegd en daarbij het tijdstip van begraven.
Na 1945 werd het meer gebruikelijk dat dezelfde dames dit deden. Meestal weduwen die op die manier een centje bijverdienden.
’s Avonds werd bij de Katholieke families voor de overledene gebeden vanaf half 8 tot ca half tien.
De begrafenis stoet werd geleid door de naaste buurman die achter de baar of wagen liep. Vervolgens volgde de naaste mannelijke familieleden van de oudste af. Daarna volgde de buurvrouw met de vrouwelijke familieleden. Tot in de jaren vijftig was iedereen in het zwart gekleed. Veel vrouwen droegen twee rokken zodat de bovenste teruggeslagen over het hoofd kon worden. Later werd steeds meer een zwarte sluier gebruikt.
Vanaf het dorp Buren werd de overledene op een borenwagen naar de kerk in Nes gereden om na de dienst daar te worden begraven.
In Nes werd de kist op een draagbaar geplaatst en door de naaste 8 buurmannen naar de kerk of de begraafplaats gedragen. Een enkele keer werd hier ook een wagen gebruikt wanneer bv de overleden erg zwaar van gewicht was.
Voorop liep meestal de veldwachter of later een politieagent om het tegemoetkomend verkeer tegen te houden. Iedereen bleef ook netjes aan de kant van de weg om in stilte de stoet te laten passeren.
De kerkklok begon te luiden bij het vertrek vanuit huis en luidde tot de mensen weer thuis waren.
Na afloop werd in het huis van de overledene koffie gedronken.
Voor wat betreft Hollum en Ballum golden bijna dezelfde regels. De naaste buurman ging als eerste naar het sterfhuis. Daar waren de ramen geblindeerd en de spiegels met een zwarte doek afgedekt. Voor zover bekend werden ook wel de klokken stilgezet. De overledene werd door de naaste buurvrouw afgelegd. De buurman ging lopend naar Nes om daar aangifte te doen van het overlijden. In Nes werden twee getuigen gezocht die de overlijdensakte mede ondertekenden. Wanneer de buurman terug is worden de overige buren gevraagd mee te helpen bij het kisten van de overledene. De buurmannen moesten helpen het graf te delven. Als het graf gedolven was werden de “leppen en batsen” (spades en scheppen) op een special manier boven het graf gelegd.
Na het grafdelven was het weer tijd voor koffie. Daarna werden de dominee en klokluider aangezegd.
Vroeger werd er eerst door de buurvrouw of buurvrouwen huis aan huis alle dorpsgenoten op de hoogte gebracht van het overlijden. Dit was het “ómsêgen” Later werd bericht gedaan van het tijdstip van begraven.
Het “ómsêgen” en “ómnoaden” werd later in één keer gedaan zodat men niet meer twee keer langs alle huizen moest.
“Met de complementen van de femielje………….. dat hun ………….. is overleden. Je wo’dde fersogt om op ………….. om twie uur op begraffenis te kommen”. Zo ongeveer luidde de boodschap van het “ómsêgen” of “ ansêgen”. In de avonden voor de begrafenis kon de familie langs komen om de naaste familie te “kondolearen” met het verlies.
Op de dag van de begrafenis controleert de naaste buurman het graf en legt de touwen klaar. Als het tijdstip van begraven nadert gaat hij naar het sterfhuis.
Het begraven vond plaats vanuit het huis van de overledene.
Wanneer de torenklok twee uur slaat zei de buurman dat: ”het uur daar is”.
De predikant zit aan het hoofdeinde van de kist die op schragen in de kamer is opgesteld. Hij leidde een korte dienst in de kamer waar de overledene stond opgebaard terwijl de familie daarbij zoveel mogelijk aanwezig was.
De andere belangstellenden die de overledene naar de begraafplaats wilden begeleiden stonden buiten te wachten. Na het bidden van het Onze Vader werd de kist naar buiten gedragen.
Uit de overlevering is gebleken dat de kist vaak niet door de voordeur naar buiten werd gebracht maar via een raam of andere uitgang. Dit om “de geesten" op een dwaalspoor te brengen. Hetzelfde geldt ten aanzien van lopen van één of meerder keren met de kist rond de begraafplaats.
In de begrafenisstoet liep de predikant voorop waarna de mannen volgden. De echtgenote van de predikant leidde de vrouwen. Vroeger droegen de vrouwen behalve zwarte kleding ook een zwarte kaper. Voor de begrafenis werd dan de zwarte kaper bedekt met het zwarte schort. Na de begrafenis werd de schort teruggeslagen.
Later kwamen de zwarte hoeden met sluiers in gebruik. Deze sluiers werden op Ameland meestal “waal” of “wale” genoemd. In het Fries is het een “wale”. Het is afgeleid zijn van het Franse “voile” aldus het Amelander woordenboek. Vaaak werd het verkleinwoord “een waaltje” gebruikt.
Begrafenis in Ballum.
In 1954 vervangt een predikant zijn zieke eilander collega bij een begrafenis in Ballum. Hij vertelt zijn verhaal:
“De kamer is laag, met tegels en beschot. Zoldering, balken en bedsteewand, raamkozijnen, alles egaal hard blauw geverfd. Aan de wand de op het eiland zo dikwijls gebruikte platen van zeilschepen op de ree van Napels of met de Vesuvius op de achtergrond. Een wit laken dekt de ramen af. Voor de vensterbank een rij stoelen met de allernaaste familie en de eerste der vrouwen, zwaargesluierd. Dan, onder een zwarte doek, de kist.
Daar achter op drie rijen stoelen, de mannen. De vrouwen staan, langs de kamerwand. De predikant geeft de weduwe een hand. Zij bedankt hem dat hij gekomen is. Hij zet zich vervolgens aan het hoofdeinde van de kist zoals al dat behoort.
En nu,…… er wordt gezwegen. Er wordt gezwegen tot de torenklok twee uur slaat. De naaste buurman steekt zijn hoofd om de hoek van de deur en spreekt de statige woorden: “Het uur is daar”.
Nu opent de predikant zijn bijbel en leest enkele verzen waarna hij een prediking houdt met een kort persoonlijk woord en een gebed.
Daarna wordt de kist naar buiten gedragen en op de baar geplaatst. De baar wordt op de schouders van 6 mannen gehesen en daarachter vormt zich de stoet op weg naar het kerkhof. De dominee voorop met daarachter eerst de mannen en daarachter de vrouwen, de gesluierde eerst.
Eerst de ronde over het kerkhof en daarna formeert zich de stoet tot een groep rond het graf.
De vijf spaden liggen driehoeksgewijs boven het vers gedolven graf. Met touwen wordt de kist neergelaten. Daar gekomen spreekt de dominee: “Nademaal het den almachtigen God- de Heer van leven en dood – heeft behaagd onze broeder uit den tijd in de eeuwigheid te roepen…..” en aan het slot het “Onze Vader”.
Daarna loopt de stoet nogmaals de begraafplaats rond en loopt door de Camminghastraat naar de herberg Nobel voor een kop warme thee, met een klont suiker en een sigaar voor de mannen. Daar komt het gesprek los, zij het toch bezadigd en gedempt.”
Het bovenstaande verslag van een begrafenis in Ballum geeft op mooie wijze de sfeer van vroeger weer.
Ik kan mij herinneren dat Opoe “Zuien”, Klaaske Visser-Dekker, in 1956 in Hollum op deze manier werd begraven. Alleen werd hier de kist onder het schuifraam naar buiten geschoven. Wellicht niet om de geesten op een dwaalspoor te brengen maar omdat men de draai naar buiten door het gangetje niet kon maken.
Na afloop keerde de familie naar het huis terug om daar de thee te drinken. Daarbij werd de hulp van de buren weer ingezet.
Bron: Begraven op Ameland