Voorbeeld

Tijdperk monniken en ridders (500-1000 na Christus)

Mensen leefden in groepen, het leenstelsel en de standenmaatschappij.

 

Leenstelsel

  • de vorst
  • de leenmannen
  • de achterleenmannen

 

Er waren drie standen

  • de geestelijken
  • de adel
  • de boeren (burgers)

 

Mensen behoorden ook tot een bepaalde groep vanwege het geloof: het christendom en de islam. 

Wat moest je kunnen om tot een bepaalde stand te horen?