Bronstijd

Ter hoogte van Bergen ligt een brede riviermonding, waarlangs de Overijsselse Vecht en de IJssel in zee uitmonden. Via dit zeegat heeft de zee invloed tot diep in het achterland. Rond 1600 voor Chr. raakt het zeegat geleidelijk dicht en komt het zoute zeewater niet ver meer het binnenland in. In West-Friesland zakt het grondwaterpeil en steken de zandige vullingen van oude kreken als 'kreekruggen’ boven het omringende kleilandschap uit.

Ten noorden en zuiden van het zeegat van Bergen strekken zich langs de kust de strandwallen uit. Ze beschermen het achterland tegen de zee maar houden ook de ontwatering tegen. Zo ontstaat geleidelijk een steeds groter hoogveengebied achter de kust. Een noordelijke vertakking van de Rijn mondt bij Uitgeest uit in zee: dit is het Oer-IJ.