Vaktermen en Boskoopse woorden die horen bij de vermeerdering.

Vaktermen en Boskoopse woorden die horen bij de vermeerdering 

 

De woorden en termen met daarachter de betekenis in onderstaande lijst zijn afkomstig uit het Boskoop Boomkwekers Woordenboek van P.E. Guldemond. 

 

Werkzaamheden in de kwekerij:

Enten: het veredelen van cultivars.

Driehoeken: zekere manier van enten.

Duimstekken: korte, dikke stekken maken.

Greffels knippen: takjes knippen van de planten om de cultivars te veredelen.

Heilige dagen maken: een veredeling waar men, indien het draad erom zit, tussen de greffels en de stam door kan kijken.

Opzetten: een bepaalde manier van enten van vruchtgoed.

Plakken: een bepaalde manier van veredelen.

Poppen: De veredeling met entwas insmeren.

Stek maken: takjes van cultivars afsnijden en vervolgens deze takjes op voedingsbodems plaatsen.

Tussen zetten: een bepaalde manier van veredelen.

Veredelen: het vermeerderen van cultivars op onderlagen.

Wassen: met entwas de veredeling dichtsmeren.

Zetten: zie veredelen (zetten op korte lip, op lange lip, paardrijden, plakken, tussen) Zie pag 65.

 

 

 Materialen en werktuigen:

Enthout: takjes van cultivars om geënt te worden.

Entwas: een soort hars om bij het enten de wond dicht te smeren.

Entwas bal: een bal gemaakt van entwas.

Entwas kwast: een kwastje om entwas op de wond van de veredeling te smeren.

Entwaspan: een pamnetje waar de entwas in verwarmd wordt.

Copuleermes: een mes dat gebruikt wordt bij het copuleren van planten.

Opzetmes: een mes dat gebruikt wordt bij het enten van vruchtbomen.

Occuleermes: een mes met een rond snijvlak en aan de onderkant een dun uitlopend been of koper puntje.

Zetmes: een mes met een plat recht snijvlak om veredelingen mee te maken.

Occuleerhout: een tak met groeiogen; deze ogen moeten geocculeerd worden.

Oliestel: wordt gebruikt om de entwas op te smelten.

Spruiten: occuleerogen van rozen of planten om te occuleren.

Stek: er zijn twee soorten stek, namelijk zomerstek en winterstek. Winterstek zijn bladloze takjes welke op eenzelfde maat zijn afgekort. Zomerstek zijn kleine top- of basisstekken waar blad of naalden aan zitten.

Stolp: een glazen stolp met een flinke knop waar men in vroeger jaren stek mee afdekte om, wat nu onder dubbel glas gebeurt, stek aan de wortel te krijgen.

Zetgaren: wit handgaren nummer 8 of 10.

Zetkatoen: dun draad van katoen om veredelingen mee vast te binden.