Arbeiderswoningen

Van muffe eenkamerwoningen tot tuinwijken

Meestal één raam en één deur, soms twee ramen en één deur breed waren de woninkjes van de arbeiders. Overal in de regio kwam je zulke huisjes tegen, meestal gebouwd in rijtjes die doorgaans rug-aan-rug stonden.

 

Slechts een kleine tuin hield de achterburen op enige afstand. In elk huis vond je één of in het beste geval twee kamers, waarin niet zelden een gezin met vier, vijf opgroeiende kinderen woonde. De bedden werden gedeeld. Werd een kind ziek dan moesten de anderen of bij de ouders slapen, of op de grond. Vaak rook het muf, zeker als de wc in de kamer te vinden was.

Langs de Noord, de Lek en de Merwede waren in de negentiende eeuw scheepswerven en metaalverwerkende bedrijfjes gekomen, die van onderneminkjes uitgroeiden tot bedrijven. De bedrijvigheid trok duizenden nieuwe werknemers aan. Rond 1795 was Alblasserdam nog een dorpje met 495 inwoners. Een eeuw later was dat inwoneraantal verachtvoudigd tot ruim 4100 inwoners. Langs de Merwede maakte Gorinchem rond 1900 een groeispurt. Van 9600 inwoners in 1879 naar ruim 13.000 in 1920. Leerdam met haar glasfabrieken groeide tussen 1795 en 1879 met 1500 nieuwe inwoners uit tot een stadje van 3500 bewoners en het baggerdorp Sliedrecht in diezelfde periode van 2500 tot maar liefst 8650 inwoners.

Die nieuwe arbeiders vonden aanvankelijk nog een plekje langs de rivierdijken, die aan twee zijden werden bebouwd, hoog aan de kruin en dicht tegen elkaar. Rond 1900 bijvoorbeeld waren Papendrecht, Sliedrecht, Giessendam en Hardinxveld nog niet aan elkaar vastgegroeid, enkele decennia later was dat wel het geval. Toen de dijken bij Kinderdijk en Alblasserdam overvol raakten, werd omstreeks 1900 dwars op de Kerkstraat in Alblasserdam een rijtje rug-aan-rug woningen gebouwd. Ook in Kinderdijk en Sliedrecht verrezen zulke arbeiderswoningen die dwars op de dijk lagen, langs de stoepen zoals de bewoners de onverharde paden tussen de huizenrijen noemden.

Buitendijks
Het waren de directeur-eigenaren die vlakbij hun bedrijven nieuwbouwwijkjes lieten bouwen, nadat ze de platen en eilanden in de rivier hadden laten opspuiten. Zo liet de scheepswerf en machinefabriek De Klop in Sliedrecht na 1916 veertig arbeiderswoningen op de voormalige Kerkplaat bouwen. In Kinderdijk bouwde werfdirecteur Smits eveneens buitendijks kort na 1900 twee lange rijen arbeiderswoningen en op de mooiste plek, waar de Lek en de Noord samenkwamen, een villa voor zichzelf. Ook in Hardinxveld bouwde scheepswerf De Merwede woningen voor personeelsleden. Na de invoering van de Woningwet (1901) namen gemeentebesturen de woningbouw deels over van de 'bazen'. In Gorinchem was de fabrikant De Vries Robbé betrokken bij de oprichting van de Maatschappij tot bevordering der volkshuisvesting Jan van Arkel. Zo'n woningbouwvereniging als Jan van Arkel of de Vereeniging tot verbetering der Volkshuisvesting in Sliedrecht kon geld van de overheid ontvangen om bouwplannen voor meer en betere arbeiderswoningen te realiseren.

Wit gepleisterd
In Leerdam verrezen voor de arbeiders van de glasfabrieken rond 1900 eerst nog woningrijen, maar tien jaar later werd rond het Lingeplein een tuinwijkachtige arbeiderswijk met wit gepleisterde woningen gebouwd. De Gorinchemse Lingewijk telde bijna 270 kleine, maar relatief comfortabele huizen, die leken op woningen uit Engeland: vakwerk in muren en gevels, houten decoraties in de geveltoppen en puntdaken. In Papendrecht kocht de gemeente met de woningbouwverenigingen Beter Wonen en Ons Belang in 1919 een buitendijks terrein aan rond de Molenpolder, waar rond het Plein 202 arbeiderswoningen verrezen met de allure van middenstandswoningen.