De Duitse Orde en het dorpsbestuur

Hoe de Duitse Orde in Gemert aan de macht kwam en nog steeds zichtbaar is

De Duitse Orde en het dorpsbestuur, 1220-1794
Het is de uitdrukkelijke wens van de landcommandeur der Balije Alden Biesen dat een nieuw aangestelde schepen in Gemert niet alleen moet zweren dat hij van de oude, rooms-katholieke en apostolijcke religie is en dat ook altoos zal blijven, maar dat hij ook aan de Hooge Orde getrouw en onderdanig zal zijn.
Het opperbestuur ligt bijna zes eeuwen lang bij de Duitse Orde, die in de persoon van Zijne Hoogmogende Genade - de landcommandeur - of diens ‘stadhouder’ de commandeur, bepaalt wat er in Gemert moet en mag. Moeten en mogen worden per koerier vanuit het hoofdkwartier van de Balije – zeg maar provincie - Alden Biesen, overgebracht naar die verre commanderij Gemert in het noorden. Dat moeten en mogen wordt vervolgens gecontroleerd en onderstreept door de commandeur, die, indien aanwezig, opereert vanuit het huijs van Ghemert, het kasteel, dat nog immer in zijn grachten weerspiegeld staat te dromen.
In het prille begin zijn er nog even twee schepenbanken, één van de Orde en één van de Heren van Gemert. Het dorpsbestuur, gevormd door één schout, zeven schepenen, samen met de rest van het corpus, zijnde de twee borgemeesters, twee kerk- en twee heiligegeestmeesters, geeft soms ietwat ongehoorzaam een eigen draai aan de ordonnanties en plakkaten die vanuit Alden Biesen, later Nieuwe Biesen, naar de commanderij worden gezonden. Vooral in perioden van eensgezindheid durven de schepenen via verzoekschriften - in alle onderdanigheid geschreven - de landcommandeur wel eens te attenderen op het feit dat een bepaalde verordening toch anders uitpakt dan de bedoeling is. In die eensgezindheid speelt de schout, later aangeduid als drossaard, een cruciale rol.
Eed
Het oude, middeleeuwse hulde en trouw beloven, blijft de basis voor de juiste verhoudingen tussen de heer en zijn dienaren. Dit is de eed, die men dient af te leggen wanneer men een bestuursambt in Gemert aanvaardt:
“Ik zweer met drie gestrekte vingers van mijn rechterhand op God en zijn Heilige Evangelie voor de Hoogwaardige en Hoogwelgeboren heer Emondt Godfried, vrijheer van Bocholtz, landcommandeur der Balije Biesen, vrijheer van Gemert, Gruijtrode, Sint Pietersvoeren, Diepenbeeck etc. als mijn genadige heer, hou en trouw en gehoorzaamheid, van dienst te zijn en de belangen van de Orde te bevorderen en vrij te houden van schade en naar mijn mogelijkheden om te gaan met datgene wat mij wordt toevertrouwd.”
Mooi, zo’n eed, al biedt het geen garanties… Zo schrijft in 1710 landcommandeur graaf Van Schönborn een boze brief aan zijn commandeur te Gemert. “Ik heb met grote verwondering vernomen dat de schepenen te Gemert zich hebben durven toe-eigenen een oordeel te strijken in het proces tussen Caspar Mesenberg tegen schout Lambert van Kessel. Dit kwaad is in het bijzonder strijdig met de aan mij competerende soevereiniteit en de hoge orde is ondermijnd door mij aan de kennis en beslissing in deze te onttrekken. Ik verklaar dan ook het vonnis van de schepenen als nulla van waarde.”



Wisselwerking tussen de commandeur, het dorpsbestuur en het volk
De heer, de commandeur, is bestuurder van de commanderij en verlengstuk van de landcommandeur en de Duitse Orde. Het kasteel beheerst in meerdere opzichten het dorp. Niet alleen is het een overweldigend groot gebouw, waarvan al die bakstenen het gezag van de illustere Duitse Orde uitstralen, maar de dorpelingen moeten er ook heen om hun pachten en cijnzen te voldoen. En er zijn daar kerkers. De schout kan je apprehenderen, gevangennemen, en je in zo’n donker hol laten gooien. Hoe verhoudt zo’n commandeur zich tot het volk van Gemert? Een stukje uit een opmerkelijke conversatie:
Juist op dit moment voelt teulman Lenart Rutten blijkbaar de onstuitbare drang om nog iets tegen de commandeur te zeggen, iets stoms. ‛Ik ben net zo goed als u, en uw dienaren zijn niet goed genoeg om mij of mijn gezin te beschuldigen.’ De twee aanwezige schepenen verschieten van kleur en ook het hoofd van de commandeur wordt aanmerkelijk roder. Een boer durft zich te vergelijken met de commandeur. Wat een affront!
Hendrick, vrijheer van Wassenaer, commandeur tot Gemert laat in maart 1686 vanuit het kasteel weten, dat door de flauwhertigheid van de borgemeesters in het invorderen van de afgeroepen beden, de goede naburen grote schade lijden. “Wij bevinden dat de borgemeesters geld negotiëren om de rente van de geworven penningen te betalen, en de goede betalers moeten dan toch daaraan meebetalen.” Om dit inconveniënt weg te nemen ordonneert de commandeur als stadhouder van de landcommandeur baron Van Bocholtz, dat de borgemeesters voortaan per maand de bede invorderen.
Kasteelbelang is dorpsbelang
De genoemde borgemeesters zijn weliswaar niet geheel en al gelijk aan onze huidige burgemeesters – vergelijk hen met de gemeenteontvangers – maar de parade der Duitse ridders, elk heel uur in de gevel van het gemeentehuis, symboliseert de verhoudingen van toen maar al te goed. Die Duitse ridder, de commandeur, zit in de Ridderzaal van het kasteel belangrijk te wezen. Hij bepaalt dat juist het kasteel goed moet worden beschermd.
In 1608 staat het kasteel in Gemert er al weer een eeuw of twee. Onderhoud is noodzakelijk. Toezichthouder op de werkzaamheden is schout Walraven van den Boogaerdt. ‛Op den bouw en metselarije op den huijsse van Gemert.’ Maar lang niet iedereen werkt mee. Terwijl zulks wel wordt verwacht. Als je Gemertenaar bent, dan woon je in een Commanderij van de Duitse Orde en dan pas je je aan aan de regels van de Orde. En één van die regels is dat jij bij werkzaamheden aan het kasteel moet helpen met het aanvoeren van bouwmaterialen. Schout Van den Boogaerdt verzucht: “Enige van de onderzaten zijn onwillig in het bijhalen en aanvoeren van de materialen daartoe dienende. Ik heb alle neerstigheid aangewend om deze onwillige en gebrekelijke personen tot gehoorzaamheid te brengen.”
Wat Van den Boogaerdt echt siert, is dat hij, om het goede voorbeeld te geven, met zijn eigen wagen en paarden verscheidene reizen heeft gemaakt om stenen en dergelijke op te halen. “Om de bouw te avanceren en te bevorderen.”






Venster 3: Schout en schepenen Foto’s: collage kerker, Hamei, vlugschrift de La Court
Samenwerking tussen schout en schepenen
In het nauwe samenwerkingsverband van schout en schepenen is eerstgenoemde de direct verantwoordelijke voor de ordehandhaving en aanpak van de criminaliteit. Toch moet de schout, als hij voornemens is een persoon te arresteren, eerst heel formeel een verzoek van apprehensie (gevangenneming) indienen bij de schepenen. Ook bij andere onderwerpen werkt hij met een officiële briefwisseling, terwijl hij aan dezelfde tafel aanzit als de zeven schepenen en allerlei zaken mondeling met hen kan overleggen. Toont de schout zich een verlengstuk van het Biesengezag? Of denkt hij mee met de leden van de schepenbank? Het meest extreme geval van schepen-ongehoorzaamheid, de kleine revolte tegen de molendwang in 1613, veroorzaakt een enorme verwijdering tussen schout Walraven van den Bogaerdt en de zeven schepenen. De schout verdedigt het “Recht van Wind’ van de (land)commandeur met hand en tand, terwijl de schepenen de moed tonen om een proces tegen de commandeur aanhangig te maken voor de Raad van Brabant in Brussel.
Gezamenlijk optrekken
Maar meestal vormen schout en schepenen een twee-eenheid. Het gemeenschappelijk belang, ordehandhaving en een zo gedisciplineerd mogelijke dorpssamenleving, vereist een goede samenwerking. Samen spannen zij de vierschaar en bakenen zo de zitting van de rechtbank af. Onder de Haageik, later vlakbij de Hameij, het ijzeren toegangshek van de kasteellaan, aanvankelijk op het huidige Ridderplein gesitueerd. Daar staat de dingbank. Daar beoordelen de schout en schepenen de schuldvraag en veroordelen zo nodig de schuldigen. Andere voorbeelden van het gezamenlijk optrekken:
Handel wordt in 1672 – het Rampjaar – door een groep soldaten overvallen. De bende heeft zowat alle paarden meegenomen. Nu wordt de klok geslagen. Het gelui klinkt over de velden en de hei. De schout en schepenen komen namelijk vanuit Gemert naar het dorp om te overleggen met de Handelse mensen. Wat te doen?
In 1693 komen er diverse klachten binnen over schapen die in de verboden tijd, de lente, het gras van de gemeenschappelijke gronden opvreten. De schout en schepenen controleren de klachten en gaan zelf in het Broekland kijken. Vijf particuliere schaapskudden hebben ze in beslag genomen!
In de winter van 1795 is het ijzig koud. De kachel in de Latijnse school laat het afweten. De studenten krijgen vrij van professor Snoeckx, die het zelf ook erg koud heeft. Rector Smits verneemt thuis, vanachter zíjn kachel, over de geforceerde vrije dag en ontsteekt in woede. Hij eist een boete van de studenten en die weigeren vervolgens nog naar school te komen. De kwestie komt de schout en schepenen ter ore en zij bemoeien zich ermee. Als zo’n forse groep studenten vertrekt, dan leidt dat tot grote schade van de gemeente. De naam en faam van de Latijnse school en daarmee van Gemert staat op het spel!
Uitzonderingen bevestigen de regel
Ja, gezamenlijk optrekken, dat is de standaard. Maar er zijn uitzonderingen. Helemaal uit de hand loopt het in 1791 tussen drossaard en scholtis De la Court en de schepenen. Zij sommen in een gedrukt overzicht hun klachten op tegen De la Court. “Gemert heeft geleden onder de schraapzucht der ambtenaren; het is aldaar dat de heer Petrus Adrianus de la Court jarenlang door list en geweld het recht bestendig heeft verkracht.”
Maar over het algemeen kunnen de schout en schepenen prima door één deur. Het dorpsbelang staat immers voorop.
Venster 4: De schepenbank Foto’s Keulse kar, Klerk+secretaris, schepenzegel
Het schepenprotocol
Een commanderij, kasteel en kerk, een klein, eigen wereldje, met eigen wetten, regels, normen en waarden. Een voorrecht om daar te mogen wonen. Je betaalt daarom zonder morren mee aan de dorpslasten en vreemdelingen die zich hier willen vestigen, mogen dat pas doen na het stellen van een borg en het neertellen van een kapitaal bedrag als ‘entreegeld’. Alleen zo voorkom je dat je als ‘insluiper’ het dorp wordt uitgejaagd.
De Gemertse schepenbank is door de aparte situatie van status aparte in die zin bevoorrecht dat het de lage, middelbare én hoge jurisdictie heeft, over alles en iedereen mag oordelen en beslissen en zodoende tienduizenden minuutakten in het schepenprotocol kan produceren om na te laten aan degenen die hierna komen. In die drieledige schepenfunctie, rechters, notarissen en gemeentebestuurders, komen vrijwel alle aspecten van het leven aan bod. Van het gekijf over een erfenis tot en met een verzoeningsakte na een moord. Van de ruzie over de leeftijd van een aangekocht paard tot en met de regeling aangaande de erfscheiding tussen twee buren in de enige echte Straet van Gemert.
Het volle leven
Het schepenprotocol zorgt ervoor dat meer dan honderdduizend mensen aan hun kraag uit de nevelen der geschiedenis worden getrokken. De heren schepenen citeren letterlijk hetgeen getuigen en verdachten vertellen. De taal van toen kan nu (na)gesproken worden. De schepenen oordelen en beïnvloeden ook de dorpseconomie en –financiën, bepalen omgangsvormen en wat sociaal en asociaal is, bouwen aan het dorp en schrijven geschiedenis. Letterlijk.
Op de schouders van de schepenen rust dus de zware taak om tussen het besturen van het dorp en het verlijden van transportakten door zo rechtvaardig mogelijk over alle wetsovertreders een vonnis uit te spreken. De secretaris en zijn klerk registreren alles nauwkeurig en zo bouwen de schepenen een archief op met dozen vol mededelingen over het dorp en de dorpelingen.
De schepenen geven ook rugdekking aan andere functionarissen: “Op de 13e januari 1780 is te Gemert met klokkenslag gezegd en vastgesteld, ter oorzake van de goede reputatie van de kerk- en armenmeester. Hun administratie en rekening is nauwkeurig en getrouw bijgehouden. Iedereen die vanaf heden iets anders beweert, riskeert een boete van honderd gulden.”
Wel en wee
Het wel en vooral het wee van het dorp. De schepenen laten noteren: “Op de 10e augustus 1780, te 3 uur namiddag, is in het eerste huis aan de linkerzijde van de brug brand ontstaan, waarna in korte tijd vierenzestig huizen in de as zijn gelegd. Men heeft de brand met veel moeite en arbeid kunnen stuiten aan het huis van juffrouw Douven en het huis van de kinderen Hendrik Schepers.”
Omgewaaide bomen in het dorp door een “ongeluk van de wind”, een totaal ander dagritme (de schepenen passeren soms al akten om zes uur in de ochtend), de aanwezigheid in het dorp van een aantal Broeders en Zusters van de Vergadering des Derden Regels van den Heiligen vader Franciscus, de activiteiten van de Lieve Vrouwe Broeders, het bestaan van een Arme-Wezen-fundatie én van het Benificie van de Elfurenmis, de verkoop van ruim tweeënveertig hectare gemeentegrond om aan geld te komen voor de bouw van een kerktoren, dit en duizend andere wetenswaardigheden strooien de schepenen over ons uit, hangen er desnoods een zegel aan en completeren daarmee het beeld van de Brabantse dorpssamenleving van weleer.
Venster 5: Gemert in de Franse tijd Foto’s: Frans-Duits Reglement, Collage Publicaties, Postkantoor
Alles verandert
De Franse generaal Salme bericht het Gemerts dorpsbestuur dat hij zijn soldaten die bij de intocht der Fransen het dorp hebben geplunderd, laat executeren. Hij schrijft zijn excuusbriefje eind september 1794, als de Armée du Nord door Brabant struint en de Franse tijd inluidt. “De intentie der Franschen, oorlogende tegen de tyrannen, is niet van te dulden dat de Fransche soldaten quellen noch plunderen de ongelukkige volkeren die er de slachtoffers van zijn en dewelke de macht niet hebben van hun juk af te schudden.”
Vanaf dat moment verandert alles, en meerdere malen. Zo is Gemert een tijd de hoofdplaats van het kanton waartoe ook Uden, Boekel en Sint Anthonis behoren. De goederen van de Duitse Orde worden in beslag genomen en het nieuwe gemeentebestuur kan derhalve het kasteel betrekken. De band met de Duitse Orde is verbroken. De Franse taal is enige tijd de bestuurstaal. In de eerste jaren van de Franse tijd hanteren we een republikeinse kalender, met namen als ‘Brumaire’ (nevelmaand), ‘Pluviôse’ (regenmaand) en ‘Thermidor’ (warmtemaand). We vieren Oud en Nieuw ergens in september, we maken kennis met vaccins en met Franse soldaten die bij ons worden ingekwartierd. We moeten, als we een beroep willen uitoefenen, een patent aanvragen, worden voor het eerste geconfronteerd met papiergeld, ‘mud’, ‘malder’ en ‘vat’ worden kilogram en liter en we laten de el de el en spreken van ‘meter’. Een landmeter komt op ons erf en meet de boel op voor het kadaster en we moeten voortaan geboorte, huwelijk en overlijden op het gemeentehuis aangeven. De posterijen worden van overheidswege georganiseerd. (Het postkantoor op de hoek Kerkstraat-Ruijschenberghstraat heeft pas later, tussen 1893 en 1988 als zodanig gefungeerd.) We worden bij de Bataafse Republiek gevoegd, maken een paar jaar deel uit van het Koninkrijk Holland en uiteindelijk, tot eind 1813, van het Franse keizerrijk. Al die tijd wordt de brievenbus van het gemeentehuis overladen met al dan niet Franstalige circulaires - soms met een Duitse vertaling ernaast - vorderingen, opdrachten, informatieverzoeken, richtlijnen, papieren aangaande de invoering van de dienstplicht en aanmaningen met betrekking tot het betalen van de ‘contribution’, de belastingen.
Het gemeentebestuur-steeds-nieuwere-stijl biedt manmoedig het hoofd aan die lawine en praat en besluit over de ijking der nieuwe maten, zoekt wanhopig naar de te goed in veiligheid gebrachte papieren uit de oude gemeentecomme en is steeds sneller klaar met het tellen van de gemeentepenningen. De bestuurders houden een doodsregister bij, bestrijden een gevaarlijke rundveeziekte, delibereren over de maximale hoeveelheid meel die de molenaar mag laten verstuiven, denken na over brandpreventie, het aanbrengen van behoorlijke waterlossingen en het vormen van een dagwacht naast de al bestaande nachtwacht. Het is druk in de Franse tijd!
Loze belofte
Druk en arm. De overvloeiende spijskelders, in het eerste jaar van de Franse overheersing beloofd, blijken uitsluitend lege zolders te zijn. En de belofte van de burger Rudler, Commissaris van het Gouvernement der vier nieuwe Departementen van de Linker Rijnoever, gedaan bij zijn aantreden in 1798, blijkt loos.
“In deze landstreken komende, maakte ik aan de inwoners bekend dat zij welhaast het genot zouden hebben van de Organisatie en van de Fransche wetten. Dat Tafereel der Fransche Organisatie veroorzaakt mishagen aan de vrienden en afhangelingen van het Despotisme. De Trouwelozen! Zij bedriegen u met te zeggen dat gij geheel onderdrukt zou zijn door onze belastingen, maar dat is slechts voor het ogenblik, omdat de oorlog, welke altijd vervelend is voor de landen die er het Toneel van zijn, aan de daarstelling van die belastingen vooraf is gegaan.”
Ja, ja, dit soort toespraken zijn van alle tijden. Elf jaar later blijkt hoe bedrogen wij uitgekomen zijn. Weliswaar treffen we in de gemeenterekeningen van 1809 Gemertse uitgaven aan voor erebogen, klatergoud en gekleurd papier, maar dat is omdat Zijne Majesteit de Koning van Holland, Lodewijk Napoleon, Gemert aandoet. Het dorpsbestuur grijpt de gelegenheid aan om le Roi duidelijk te maken dat alles kommer en kwel is. ”Onze gemeente is tot zinkens toe belast. In 1797, toen deze gemeente al aan de Franse Republiek gehoorde, hebben wij, na militaire executie ondergaan te hebben, 10.000 gulden aan het Franse Gouvernement betaald.” En dan hebben we het nog niet gehad over de belasting op het gemaal. Die zorgt ervoor dat de mensen hier nauwelijks hun brood kunnen betalen, en al helemaal geen zout of zeep. Water is in dit dorp de gewone drank. Er wordt wezenlijk gebrek geleden! De inwoners ontberen in klederen en levensmiddelen hetgeen redelijke schepsels toekomt.
Lodewijk Napoleon kan ons niet helpen, ook al niet omdat hij een paar maanden later van zijn koningschap wordt ontheven. Zijn broer voegt het koninkrijk Holland bij zijn keizerrijk. Drie jaar later wordt Napoleon bij Leipzig verslagen. Met het nieuws van zijn nederlaag sijpelt hier ook het idee door dat de Fransen binnenkort zullen vertrekken. Dat verdriet ons niet, integendeel. De teloorgang van de democratische idealen en de insnoering van de zelfstandigheid, maar vooral de economische neergang zijn daar de oorzaak van. Weg met de Fransen!
Generaal Jontje van Zeeland
Bij sommige leden van de familie Van Zeeland heerst lange tijd de gedachte dat voorouder Jontje in de Franse Tijd generaal is geweest. Immers, in een oude trommel ligt een brief met zijn naam en termen als “Congé absolu” en “Approuvé par nous, General Prefet Maritime”. Tja, Frans is een lastige taal en dat woord ‘General’ springt er wel erg uit. Vergissen is menselijk.

Venster 6: Het nieuwe gemeentebestuur Foto’s: ’t Stumpke, Oude Raadstafel, Villa Polder
Het nieuwe gemeentebestuur

“Het bestuur der gemeente Gemert verordent op 30 juli 1827 dat bijenkorven waarvan bekend is dat zij roofbijen inhouden, door de burgemeester zullen worden opgehaald, bewaard en verkocht, ofwel de bijen worden gedood, terwijl de gelden uit de verkoop in de gemeentekas worden gestort.” Er ontstaat een Dik Trom-gevoel bij het lezen van de notulen der B&W-en gemeenteraadsvergaderingen in het prille begin van de gemeente-moderne-stijl. Inwoners die de op hun woning gestelde nummers en letters die de wijk aanduiden, niet klaar en behoorlijk hebben opgeschilderd, krijgen een boete van zes guldens. Datzelfde bedrag betaalt u wanneer u bij het overlijden van uw geliefde wenst dat de gemeenteklokken langer dan een kwartier worden geluid. Dit soort belangwekkende besluiten worden door de gemeenteraad genomen in het gemeentehuis dat naast de kerk staat. De tijd staat niet stil en de vooruitgang laat zich niet tegenhouden. Dat willen anno 1827 de burgemeester, de twee assessoren (wethouders) en de zes gemeenteraadsleden ook helemaal niet. Gemert haakt aan in de vaart der volkeren, doet serieus mee met de revoltejaren in de vorm van een weversoproer in 1849 en ondervindt de bestuurlijke tegenmaatregel: het inrichten van een marechausseekazerne in het Binderseind. Bij die vaart der volkeren hoort op zeker moment - in 1885 - een nieuw gemeentehuis, gebouwd op dezelfde plaats als het oude. De eerste steen wordt gelegd door burgemeester Slits. We kennen het gebouw, naast de kerk, nog als het Stumpke.
Twintigste eeuw
En zo stapt Gemert ook bestuurlijk de 20ste eeuw in, onder andere met een voorzichtige start met elektrisch licht, met de ontwikkeling van de vergunning voor licht-alcoholische dranken tot een algemeen horecabeleid, van gemeenteveldwachter tot rijkspolitie, van de bestrijding van landloperij tot de wet maatschappelijke ondersteuning en van het toezicht op dansen tot evenementenvoorzieningen. Bevolkingsstatistieken, algemene begraafplaatsen, vervanging van de riolering, verkeer, bewegwijzering, bodempeil, milieuhygiëne, cultuur, recreatie en toerisme, industrieterreinen en sportparken. In 1926 verhuizen bestuurders en ambtenaren naar de villa van mejuffrouw Verschure aan het Ridderplein, rond 1877 gebouwd op de plaats waar eens de beroemde herberg Sint Joris stond, om voortaan vanuit die historische plek de gemeente te besturen.
Eind 1940 telt Gemert 7768 inwoners en die passen precies in de 1450 huizen. Na de oorlog wordt het problematisch. Het inwoneraantal stijgt met ruim 12% tot 8732 en het getal der woningen met 0.14%. Inderdaad, van 1450 naar 1452 huizen. Het gemeentebestuur start een omvangrijk bouwprogramma. Ook de jeugdzorg krijgt aandacht. De belangstelling van overheidswege beperkt zich vanaf 1947 niet alleen tot de luierperiode. De gemeentelijke schoolartsendienst wordt opgericht. Dat blijkt nodig ook! Vijfendertig procent van de kinderen wordt te licht voor hun leeftijd bevonden. Men bindt de strijd aan met de veelvuldig voorkomende hoofdonreinheid en er wordt gratis levertraan uitgereikt. Meer dan een derde van de schoolbevolking heeft snel tandheelkundige hulp nodig. Die komt er. De sociale zorg wordt ferm ter hand genomen. Het Wit-Gele Kruis wordt gesubsidieerd, er wordt een gemeentelijk maatschappelijk werkster aangesteld, er komt een vorstverletregeling, een hulpverleningsregeling voor oorlogsslachtoffers en een sociaaleconomische hulpverleningsregeling voor kleine zelfstandigen, net als een gemeentelijke werkvoorzieningsregeling voor handarbeiders, een nood-oudersdomsvoorziening voor 250 gevallen, een bijstandsregeling, een regeling voor sociale bijstand aan kunstenaars en hulpverlening voor gedemobiliseerden en gerepatrieerden. Er wordt nagedacht over de ontwikkeling van industrieterreinen, verdere elektrificatie, brandveiligheid, drinkwatervoorziening, het verkeerswezen, de gasvoorziening, welvaartsplanning en onderwijs. Bent u er nog? Ja? Misschien heeft u dat wel te danken aan al hetgeen hierboven is opgesomd.

Venster 7: Opkomst politieke partijen Foto’s: Collage Partijen, Oude stembus, Affiches
Verkiezingen
In het Provinciaal Blad van Noord-Brabant: Besluit van den 5e juni 1820 waarbij de Besturen der Gemeenten ten platten Lande dezer Provincie worden aangeschreven tot het inzenden eener Nominative Opgave van twintig der notabelste en geschiktste Ingezetenen hunner Gemeente, zoveel mogelijk genomen uit de verschillenden Wijken, Gehuchten of Uithoeken waaruit de Gemeente bestaat.
Verkiezingsleuzen, volgeplakte reclamezuilen, het uitdelen van flyers op de maandagmarkt, lijsttrekkersdebatten, dat is allemaal niet nodig in de 19e eeuw. De achtenswaardige kandidaten worden op persoonlijke titel gekozen en vrouwen en mingegoeden mogen niet meestemmen.
De weg naar moderne, algemene gemeenteraadsverkiezingen met deelname van plaatselijke en landelijke partijen is lang en leidt langs de oer-Gemertse politieke partij Gemerts Belang. De overwegend jonge en progressief-liberale leden voeren in de jaren 1910 en 1911 een felle strijd om de Gemertse raadszetels met de conservatieve R.K Kiesvereniging. Zó fel dat het Gemerts publiek met rode oortjes kennis kan nemen van tamelijk lasterlijke courantartikelen over en weer. Deze “Gemertsche Ruzie” maakt de politieke betrokkenheid groter. Dat engagement blijkt overduidelijk als op 28 april 1931 in Gemert een afdeling wordt opgericht van de Algemene Nederlandse Bouwvakarbeidersbond. Het veroorzaakt een complete volksoploop en de ruiten van het huis waar de oprichtingsvergadering gehouden wordt, gaan aan diggelen. Pas nadat de gemeentepolitie versterking krijgt van de Rijkspolitie kan de bondsvertegenwoordiger met slechts één gat in zijn hoofd uit een rumoerig en wanordelijk Gemert worden weggeleid. Vanwaar de ophef? Die bondskerels zijn socialisten en als je je daarmee ophoudt, dan word je zo ongeveer geëxcommuniceerd.
Nauwkeurig en afgepast
In de jaren 1927-1931 wordt in een prachtige KIEZERSLIJST precies genoteerd wie de 2607 kiesgerechtigden zijn. Er zijn vierentwintig kandidaten. In de lijst van stemopneming staan de namen van degenen op wie gestemd kan worden. Zij kandideren op persoonlijke titel, namen van politieke partijen komen niet voor.
Na de oorlog, in 1945, dient die democratie hersteld te worden. Vanaf 1946 gaat kiezen weer als vanouds, uiterst zorgvuldig en goed geadministreerd. In dat jaar geeft de heer minister van Binnenlandse Zaken aan de gemeente Gemert toestemming de kandidatenlijsten door middel van huis aan huisbezorging ter kennis van de kiezers te brengen. Het centraal stembureau stelt de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen vast en de processen-verbaal van de zittingen van elk stembureau en de geloofsbrieven der kandidaten worden tot in lengte van jaren bewaard opdat iedereen kan controleren of alles wel eerlijk is gegaan.
Een nieuw spectrum
Toch, de tijden veranderen. De verzuilde maatschappij ontzuilt. Gemert werkt aanvankelijk met uitsluitend plaatselijke partijen. Boerenlijsten en kerkdorplijsten voegen zich samen tot de Klaverbladfractie, daar is Onafhankelijk Gemert, de Werkgroep Gemeentepolitiek en Partij Van Breukelen. Gemerts Belang keert in 1974 als naam terug. De eerste landelijke partij die meedoet is de PvdA, in 1978, gevolgd door D’66, in 1982. Gemert Aktief en de VVD doen ook mee, en zo vormen de partijen op een herkenbare, hedendaagse wijze het plaatselijke politieke spectrum én vullen op die manier met hun wervende affiches de verkiezingsborden. Tot de gemeentelijke fusie met Bakel. Dan wordt dat plaatselijke politieke spectrum verrijkt met nóg meer partijen. Nu ja, er is ook wel weer wat ruimte …



Venster 8: Opeenvolgende burgemeesters Foto’s: Ambtsketen als inzet, Kazerne, Heren van Gemert, ‘Beukershuis’.
Burgervaders
Wie zijn de mannen die, de ambtsketen zorgvuldig gedrapeerd rond de burgervaderlijke torso, sinds de Franse tijd de voorzittershamer van College- en Raadsvergaderingen hanteren? Is François de Kesschietre van Havre de eerste burgemeester nieuwe stijl? Hij tekent als ‘maire’ in de Franse Tijd de eerste akten van de burgerlijke stand. Of is de eerste burgemeester degene die vanaf 1825 ook zo, in het Nederlands, wordt aangeduid? Dan is Hendrik Rietman uit Erp de ware Hendrik. De notulen van de raadsvergaderingen in de periode Rietman zijn sober en kort. Politiek gekrakeel lijkt niet voor te komen.
In 1825 wordt het Reglement op het Bestuur ten Plattelande van kracht. Er staat onder andere in dat Burgemeesters worden benoemd door den Koning, en ten gevolge daarvan per se ook lid zijn van de Gemeente-Raad. Benoeming van de Burgemeester, assessoren en gemeenteraadsleden geschiedt voor de periode van zes jaar. Elke twee jaar treedt 1/3e van de leden af, de Burgemeester pas in de derde termijn. U ziet, het woord Burgemeester wordt anno 1825 met een hoofdletter geschreven. Dat teken des onderscheids is vervallen, maar verder is de status van d’n eerste burger goeddeels overeind gebleven. Zo wonen burgemeesters zelden in een rijtjeshuis en Hendrik Rietman resideert groot en breed: hij bewoont de oostelijke vleugel van het hoofdgebouw van het kasteel.
Nieuwe gemeentewet
Johannes Haest laat de penning met het oranje lint - de voorloper van de ambtsketen - voor het eerst over het hoofd glijden op het moment dat het in Europa gist van revolutiedrang. De Gemertse wevers doen middels een echt oproer mee en misschien ook wel een heel klein beetje dáárom valt bij burgemeester Haest de nieuwe grondwet van Thorbecke op de deurmat. De intrede van de parlementaire democratie, ook op gemeenteniveau!
Uit de nieuwe constitutie komt in 1851 ook een nieuwe gemeentewet voort. De aftreding volgens rooster verdwijnt, het kiesstelsel is anders en, in artikel 61: voortaan dient de burgemeester ingezetene der gemeente te zijn.
In 1874 neemt Bakelnaar Gerardus Slits het roer over. Hij laat een nieuw Raadhuis bouwen, nu nog bekent als ’t Stumpke, naast de kerk. In 1888, twee jaar na zijn aftreden, verdrinkt Slits in de toch niet zo diepe Doregraaf.
Burgemeesterswoningen
Franciscus Buskens is dan al de nieuwe burgemeester en blijft ruim veertig jaar in functie. Hij is daarmee recordhouder. Hij bouwt de villa op Ridderplein 37; het ware Herenhuis. Buskens zit op 11 mei 1928 voor het laatst een raadsvergadering voor. Zijn opvolger Jan Phaf bindt bij zijn komst met name de jeugd aan zich door tijdens het inhuldigingsfeest een enorme hoeveelheid kwatta uit te delen. Voor zichzelf laat hij een prachtige villa bouwen, in de vork van de Dr. Kuijperstraat en de Sint Josephstraat. Phaf heeft de tijd niet mee: de crisisjaren, de mobilisatietijd, het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Hij gaat in 1942 met pensioen.
Een interval via de N.S.B.-burgemeester Vogels leidt naar de komst van Adrianus de Bekker, burgemeester in de naoorlogse jaren van uitbouw van het dorp, nutsvoorzieningen, wijkverpleging, maatschappelijk werk en onderwijsmogelijkheden. Burgemeester Hein de Wit heeft bij zijn aantreden in 1966 met zijn 52 jaar net de leeftijd om lekker autoritair de antiautoritaire beweging tegemoet te treden. Zijn opvolger A.H. Heldens houdt het bijna negen jaar vol in de roerige tijden van Werkgroep Gemeentepolitiek versus wethouder Hordijk. In 1988 treedt Heldens terug. Niettemin blijft hij in de ambtswoning, het Kruidenhuis, wonen, totdat hij toegeeft aan de zachte drang en naar Eindhoven verhuist. En daar is vanaf 1989 Jan van Maasakkers die niet alleen het Kruidenhuis koopt, maar, gesecondeerd door de zeer bekende wethouder Harrie Verkampen, de laatste burgemeester van de gemeente Gemert zonder Bakel zal zijn, en tevens de eerste van de gemeente Gemert-Bakel.


Venster 9: Fusie Foto’s: “Gerechtskaart Snelle Loop, Bord “Bakel – gemeente Gemert-Bakel”, trouwzaal+trouwauto voor gemeentehuis.
Bijeengevoegd
“Het is inderdaad vervelend wanneer je als gemeente de groene bordjes die de gemeentegrenzen markeren altijd trots hebt voorzien van de toevoeging “c.a.” (cum annexis – met het bijgevoegde), om dan vervolgens zélf bij een andere gemeente te worden gevoegd.”
Op een in enigszins los verband getimmerde hoeveelheid planken, gesitueerd op de plaats waar de weg tussen Gemert en Bakel de Snelle Loop passeert, staat met grote letters: GEMERT TOT HIER EN NIET VERDER. Ruim een jaar eerder verkondigt burgemeester Jan van Maasakkers, 600 meter stroomafwaarts aan diezelfde Snelle Loop, waar onder arbitrair toezicht van Bakel net een middeleeuwse vrede is gesloten, dat de kans op een fusie tussen Bakel en Milheeze enerzijds en Gemert anderzijds “vijfennegentig procent” is. Als het aan de voorspellende gaven van de burgervader ligt, gaan die planken dus niet werken.
In beide gemeenten wordt nogal verschillend naar het einde toegeleefd. In Bakel lopen, telkens als de gemeentelijke herindeling ter sprake komt, de emoties hoog op, terwijl de doorsnee Gemertenaar de fusie schouderophalend onder ogen ziet. Wel is er enig begrip voor de ophef in de buurgemeente. Dat de consequentie van de samenvoeging met Bakel ook het einde van de gemeente Gemert betekent, qua begrenzing nog immer gelijk aan de vroegere Vrije en Soevereine Heerlijkheid Gemert, lijkt in de oude Commanderij niet zo te worden ervaren. Maar toch is het zo: bij de fusie van Gemert en Bakel zullen beide gemeenten het loodje leggen. De beroering, de handtekeningenacties en de planken met de ietwat weerspannige tekst zijn, zo is de verwachting, vervolgens binnen de kortste keren respectievelijk weggeëbd, bij het oud papier gelegd en opgestookt.
Eén van de meest gebruikte Bakelse argumenten tegen de dreigende samenvoeging is dat er weinig of geen banden tussen Bakel en Gemert zouden zijn. Dat klopt misschien voor het jaar 1997, maar zeker niet voor het verleden: de Duitse Orde verwerft in de loop der tijden vanuit de Commanderij veel bezittingen in Bakel en Milheeze, de Gemertse gelovigen dienen ‘in den beginne’ helemaal naar Bakel te lopen om er ter kerke te kunnen gaan en door de eeuwen heen trouwen aardig wat Bakelse meidjes met Gemertse jongens - en omgekeerd. Niet dat zulks ooit een wettige reden kan vormen om een dorp, een streek, een land te annexeren. Integendeel, de ellende die daaruit vaak voortkomt, is een historisch gegeven. Maar er is nu geen sprake van een annexatie. Het is een samenvoeging, een fusie; we worden de gemeente Gemert-Bakel.
Het komt wel goed
Och, het zal vast wel goedkomen. Een gewenningsproces heeft tijd nodig, bij de een wat langer dan bij de ander. Al snel zal blijken dat een huwelijk sluiten in het gemeentehuis aan het Ridderplein in Gemert een even groot percentage scheidingen zal opleveren als toen er nog vol overtuiging ‘ja’ werd gezegd in het gemeentehuis van Bakel en Milheeze. Natuurlijk, men dient vanuit Bakel, Milheeze of de Rips een grotere afstand af te leggen. Maar het aloude grensriviertje “de Snelle Loop” zal steeds soepeler worden gepasseerd. Kaarten dienaangaande bestaan al sinds de laatmiddeleeuwse strijd die Gemert aan de boorden van het beekje uitvecht met Aarle, Beek en Rixtel, en waarin Bakel de rol van scheidsrechter op zich neemt. En de rest van de oude grens, een vrijwel rechte lijn door de Peel, zal ongetwijfeld in een door alle partijen te ondernemen vreedzame paalwandeling worden gemarkeerd met de heroprichting van die grenspalen, waarbij de grens op hetzelfde moment tot een relict wordt verklaard. Ja, zelfs de drie Heemkundekringen van beide plaatsen zullen elkaar steeds beter weten te vinden. U heeft gelijk, het zijn verenigingen die het eigen heem hoog in het vaandel voeren, maar heemkundigen zijn tegelijkertijd ook de eersten die respect kunnen opbrengen voor de bevlogenheid waarmee men elders in de lokale geschiedenis duikt en dat eigene probeert uit te dragen.