Van arbeiders naar machines in de landbouw

Het is het begin van de twintigste eeuw. Hannes veegt het zweet van zijn voorhoofd. Hij zucht. Dat was hard werken deze week, van de vroege ochtend tot de late avond. Nu is het zaterdagmiddag vijf uur. De hele week was het warm weer en het gras is goed droog geworden. Het meeste hooi ligt al in de schuur. Maar de baas wil dat het laatste hooi ook nog op de wagen wordt geladen en naar de schuur wordt gereden. Hannes ziet dat Adriaan is gaan zitten. Die heeft geen zin meer. ‘Kom Adriaan, nog even aanpakken. Over een uur of twee is het werk gedaan.’ Adriaan zucht: ‘Nog een uur of twee. Dan is het al zeven uur. En ik moet nog eten! Ik heb niks meer aan mijn zaterdagavond. Ik zou vanavond naar Hanneke gaan, mijn meisje. We hebben afgesproken om zeven uur.’ Hannes begrijpt zijn maatje heel goed. Maar de baas is bang dat het morgen gaat regenen. Al het hooi moet vanavond in de schuur liggen. Hannes geeft het goede voorbeeld en gooit weer hooi op de wagen. Ook Adriaan pakt zijn hooivork. Hij moppert nog wat. Na een uur is de wagen vol. De mannen rijden met paard en wagen naar de boerderij. Het hooi lossen lukt die dag niet meer. Dat zullen ze maandag doen.

De boer heeft het goed gezien. Op zondag begint het opeens te regenen. Het blijft de hele zomer nat. Je kunt bijna niet op het land komen. Er staan grote plassen op. Dat is niet alleen erg voor de boeren, maar ook voor de arbeiders. Na een lange dag werken zien ze er smerig uit. Ze wassen hun handen en gezicht bij de waterpomp. Hannes loopt op een dag naar de akker waar de aardappels zijn gepoot. Er staan grote plassen water op het land. Hij kijkt bezorgd naar het loof. Hij ziet er grote bruine plekken op komen. ‘Als de aardappels maar niet gaan rotten!’ Als Hannes en Adriaan ze gaan rooien, zien ze hoe erg het is. Hun handen zitten onder de modder en stinken vreselijk. De helft van de aardappels is verrot en blijft op het veld achter. Op het land van de andere boeren is het niet veel beter. De aardappeloogst is mislukt. Het ziet er voor de boeren en arbeiders van Genderen en de andere dorpen niet best uit. De boeren verdienen weinig geld, de baas van Hannes en Adriaan ook niet. Hannes hoopt dat hij niet wordt ontslagen. Hij moet er niet aan denken. Veel arbeiders hebben geen werk meer. Hoe moeten die de winter doorkomen? Nu is Hannes een stevige kerel en hij heeft overal verstand van. Het land ploegen, het koren maaien, hij kan het als de beste. De baas zal hem niet zo snel ontslaan. Maar je weet het nooit. 

Op een dag maaien Hannes en Adriaan het gras. Maaien met een zeis is zwaar werk. Ze zijn vanmorgen vroeg begonnen en de dag is nog lang. Af en toe komen ze elkaar op de wei tegen. ‘Hannes, weet je dat de rijkste boer van het dorp een maaimachine heeft gekocht? Een pracht van een machine. Wat zou het mooi zijn als onze baas ook zo’n ding kocht! Dan hoeven wij dit zware werk niet meer te doen.’ Hannes glimlacht. ‘Adriaan, pas maar op, jongen. Als onze baas machines koopt, heeft hij jou straks niet meer nodig! Die rijke boer heeft al een arbeider ontslagen. Je weet het, geen werk, geen eten. Ik ken een boer die een hooischudder heeft gekocht. Onze baas zal dat echt nog niet doen.’ Veel boeren moeten niets hebben van al die nieuwe dingen. Vaak hebben ze het geld niet om iets nieuws te kopen. Samenwerken is ook belangrijk. Hannes hoort dat sommige boeren samen een machine willen kopen. Dan kunnen ze om de beurt een machine gebruiken. Andere boeren hebben een leraar gevraagd om op winteravonden les te geven. Ze willen weten hoe je kunstmest moet gebruiken. Daardoor groeien de bieten sneller en worden ze groter. En de boeren willen ook leren hoe je ziektes in de aardappels en het graan kunt bestrijden. ‘s Winters hebben boeren tijd om naar les te gaan. Hannes weet het zeker: er breekt een nieuwe tijd aan, de tijd van machines in de landbouw.