De lookmeesters

Venster 3: Geschreven door Bernadette Verhoef.

In de periode rond het begin van de jaartelling was de oude Rijn de hoofdstroom van de Rijndelta. Op de oevers stonden nederzettingen. De mensen leefden van akkerbouw, veeteelt, de jacht en visserij. Bovendien dreven ze handel met langsvarende kooplui. Omstreeks het jaar 50 voor Chr. trokken twee Germaanse stammen naar het westen. De ene ging wonen op de zandgronden tussen de monding van de Maas en de Rijn en op de hooggelegen gebieden in het veenmoeras. De andere, de stam van de Bataven vestigde zich ten oosten hiervan. Al gauw vermengden beide stammen zich met de inheemse bevolking. Deze leefden in familieverband. De nieuwkomers kenden daarboven een groter verband: de stam.

Cananefaten               

Met de komst van de Romeinen veranderde er veel voor de inheemse bevolking die van de Romeinen de naam Cananefaten kreeg, lookmeesters. De landbouw werd intensiever en bovendien was er behoefte aan handwerkslieden die de kleding en wapens van de soldaten konden maken en repareren.

In de tweede helft van de 3e eeuw vielen Germaanse stammen uit het noorden het Romeinse Rijk over land en zee aan. Zo heftig dat veel Romeinen wegtrokken. In de oudejaarsnacht van 406 werd de Limes definitief veroverd. Dat betekende het einde van de Romeinse tijd in Nederland en van de Civitas Cananefates, zoals de Romeinse bestuurseenheid hier werd genoemd.

Boeren-krijgers (zie afbeelding 3.1.)

In de 4e en 5e eeuw vonden grote volksverhuizingen plaats. De Rijnoevers zullen grotendeels onbewoond zijn geweest, op een enkele nederzetting na. Koudekerk is vrijwel continu bewoond geweest vanaf de Romeinse tijd tot halverwege de 9e eeuw. De kolonisten hier waren Franken, oorspronkelijk een verzameling van Germaanse stammen ten noorden en oosten van de Neder-Rijn. Aan het einde van de 5e eeuw maakte het gebied van het huidige Nederland tot aan de grote rivieren deel uit van het machtige Frankische Rijk. Dat rijk stond in die tijd onder leiding van Clovis. De Frankische koningen worden de Merovingers genoemd. De noordelijke Nederlanden en het Duitse kustgebied werden bewoond door de Friezen, die geen directe afstammelingen waren van de Friezen in de Romeinse tijd.

Het was de periode van de boeren-krijgers. Zij waren georganiseerd in familie- en daarboven stammenverbanden. De meesten waren 'vrijen’ die een wapen mochten dragen. Zij hadden ‘onvrijen’ in dienst die verhandelbaar waren. In Koudekerk zijn bronzen fibula’s, mantelspelden, gevonden die typisch zijn voor het middeleeuwse Frisia.

 

Teken van leven (zie afbeeldingen 3.2., 3.3. en 3.4.)

Bij archeologisch onderzoek ten westen van de Mattenkade zijn overblijfselen van een Merovingische nederzetting, bestaande uit een of twee boerderijen en wat bijgebouwen gevonden. Deze nederzetting stond op een hoger gelegen oeverwallen langs een dichtgeslibde kreek die uitmondde in de Rijn. Er zijn restanten van de gebouwen en de waterputten gevonden en aardewerk, spinsteentjes en weefgetouwgewichten.

De houten constructies gingen een jaar of 25 mee, een generatielang. Er zijn aanwijzingen dat daarna nieuwe boerderijen op hetzelfde perceel werd gebouwd. Mogelijkerwijs woonden verschillende generaties bij elkaar in de buurt.

Ook deze bewoners leefden van landbouw en veeteelt en handel met langsvarende kooplui uit Duitsland. Er zijn restanten van geïmporteerd aardewerk en glas teruggevonden, maar er zullen ook ijzer, wijn, slijp- en maalstenen en bij een misoogst granen zijn verhandeld. De boeren verruilden deze producten tegen honing, boter, kaas, stokvis, kruiden, wollen stoffen en runderen. Waarschijnlijk speelde de schapenteelt in Koudekerk een grotere rol dan gemiddeld gezien de grote hoeveelheid spinsteentjes en weefgetouwgewichten. In de vroege middeleeuwen lag de nadruk meestal op runderen omdat deze als uitdrukking van rijkdom werden gezien en regelmatig geëist werden als afkoopsom bij conflicten.

In de nederzetting werden ijzeren voorwerpen zoals wapens en landbouwgereedschap voor eigen gebruik gemaakt. Dat werd door de boeren zelf of door een reizende smid gedaan.

Deze nederzetting is ook één van de weinige plaatsen in het Hollandse kustgebied waarbij een grafveld is gevonden uit de periode tussen 525 en 725 met daarin lijkbegravingen en urnen met crematieresten. In de 7e eeuw kwamen hier de eerste christenen. Pas vanaf de 8e eeuw had de kerk een voorkeur voor begraven.

Een zeevarende Noorman is een Viking (zie afbeelding 3.5.)

Vanaf 834 vielen de Vikingen via onder andere de Rijn Nederland binnen. Ze voeren de rivieren af en roofden, plunderden en vochten met de inheemse bevolking. Het was ook de tijd dat in deze omgeving de dichte bebossing geheel moet zijn verdwenen. Door grote overstromingen was de moerasgrond veengrond geworden. Een goede voedingsbodem voor bomen maar te slap om tijdens aanhoudende stormen houvast te bieden.

Uit opgravingen is gebleken dat de bevolking uit Koudekerk was weggetrokken. De reden is niet bekend. Vikingen verjaagden door hun optreden de plaatselijke bewoners maar er waren ook Denen die trouwden met een inheemse vrouw en zich permanent hier vestigden.

Aan het einde van de 9e eeuw verdwenen de Vikingen uit Nederland.

Zie afbeelding 3.6.

In het boek 'Oorsprong en geschiedenis van de Hollanders’ van C. Bunnik staat een kort artikel:

Bij Hazerswoude-Rijndijk is één van de weinige herinneringen aan het verblijf van de Noormannen in Holland gevonden: een klein schijfje van leisteen, dat vermoedelijk diende als kompas of zonnewijzer. In het midden van het schijfje zit een schuin lopend gaatje, waarin een stokje gezet kan worden. Afhankelijk van de stand van de zon valt dan de schaduw in een van de kwartieren met de kruisjes. Om 12 uur ’s middags, wanneer de zon in het zuiden staat en het stokje op de zon gericht wordt, valt de schaduw van het stokje precies in het midden van het kwartier met de drie kruisjes. Het noorden is dan vastgesteld en de andere windstreken kunnen tamelijk nauwkeurig afgelezen worden. Het moet heel bruikbaar geweest zijn bij het bepalen van de koers op zee.

Braacanhem

In de 8e eeuw was niet de Frankische koning maar de hofmeier de belangrijkste persoon. Hij was het hoofd van de hofhouding. In 754 zette hofmeier Pippijn de laatste Merovingische koning af ten gunste van zichzelf. Zijn zoon Karel de Grote (765-814) werd in 800 tot keizer gekroond. De Karolingers waren tot 911 aan de macht.

Het Hollandse gebied was vanaf 720 in handen van de Frankische hofmeiers. Het christelijke geloof kreeg definitief voet aan de grond. Er werden bestuurscentra opgezet en grote landgoederen gesticht. Delen hiervan kwamen in handen van de kroon, de pas opgerichte Utrechtse kerk en enkele verder weg gelegen kloosters.

In de goederenlijst van de Utrechtse Sint Maartenskerk, die opgesteld is na de Vikingsheerschappij over het Hollandse kustgebied om bezittingen van voor die tijd terug te krijgen, staan namen die mogelijkerwijs naar Koudekerk verwijzen: Braacanhem, Vilishem, Hanatce, Ginnele of Holtland waar vier boerenbedrijven in bezit van de kerk waren.