Johannes Pieter (Jan) Pronk (I)

Armoedebestrijding centraal

Jan Pronk (PvdA) geboren in 1940, baseerde zijn beleid op een nieuwe visie op Noord-Zuid verhoudingen, geïnspireerd op de denkbeelden van de Nederlandse Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen. Pronk werd getekend door zijn achtergrond als ontwikkelingseconoom en zijn deelname aan de vernieuwingsbeweging het 'Nieuwe Links' van de PvdA. De door Pronk geïnspireerde voornemens van het kabinet-Den Uyl werden hevig doorkruist door de eerste oliecrisis. Dat leidde wel tot nieuwe ontwikkelingen op het wereldtoneel, waaronder de pleidooien van ontwikkelingslanden voor een Nieuwe Internationale Economische Orde (NIEO). Maar de rijke landen waren weinig tot niet geneigd om hieraan mee te werken, terwijl ook de olielanden (OPEC) weigerden om hun toegenomen oliemacht hiervoor in te zetten. Wel was Pronk in staat om de bevoegdheden van zijn ministerschap in belangrijke mate uit te breiden en te versterken. Maar zijn pogingen om ook de ambtelijke organisatie op het ministerie te hervormen liepen vast op lijdelijk verzet van een deel van de staf.

Ongelijke en oneerlijke economische verhoudingen tussen Noord en Zuid werd gezien als de reden voor onderontwikkeling. Binnen de VN was een luide roep naar een Nieuwe Internationale Economische Orde: rechtvaardige handel, eerlijke prijzen voor grondstoffen, controle op multinationals etc. In het Zuiden verschoof de aandacht naar kleinschalige inititiatieven en met name het ondersteunen van de opbouw van economische capaciteit.

Jan Pronk (PvdA) maakte armoedebestrijding tot de centrale doelstelling, maar hij streefde ook naar grotere machtsvorming van ontwikkelingslanden (bijvoorbeeld bij de vierde UNCTAD in Nairobi, waar hij een deel van de rijke landen wist mee te krijgen in hun verzet tegen de oppositie van de grote en machtigste landen). Pronk verhoogde per 1976 het totaal van de ontwikkelingsbegroting van 1% van het NNI (zoals door Udink was doorgedrukt) naar 1,5 %; een forse verhoging die ook internationaal veel aandacht trok. In werkelijkheid bleven in die jaren de gerealiseerde uitgaven aan echte ontwikkelingshulp (ODA) daar echter sterk bij achter (schommelend rond 70 % van het begrotingstotaal) (zie ook Coppens 2019, tabel 6.1 p. 579). Gebonden hulp bleef bestaan.

Ontwikkelingsdenken
Jan Pronk was geïnspireerd door een nieuwe visie op Noord-Zuid verhoudingen, waar de Nederlandse Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen een belangrijk aandeel in had gehad. De oorzaak van onderontwikkeling was gelegen in oneerlijke economische verhoudingen tussen Noord en Zuid. In VN-verband maakten ontwikkelingslanden zich hard voor een veel rechtvaardiger Nieuwe Internationale Economische Orde. Dat hield in:

  • industrialisering in ontwikkelingslanden;
  • rechtvaardige handel;
  • eerlijke prijzen voor grondstoffen;
  • technologieoverdracht;
  • controle op multinationals.


Wereldtoneel
De oliecrisis van 1973 hielt het beleid van Pronk in zijn greep en een groot deel van het budget ging uiteindelijk naar de klassieke onderdelen van de hulpverlening. Door de diverse politieke stellingnames internationaal begon Nederland zich nadrukkelijker te profileren. Nederland zag zichzelf graag als 'gidsland' en probeerde een brugfunctie aan te nemen tussen westerse landen en de Groep van 77. Pronk sloot aan bij een opkomende progressieve stroming in westerse landen en bracht een samenwerking tot stand tussen Nederland en verschillende Scandinavische landen. Echter lukte het niet om een doorbraak te forceren binnen de VN of de EEG.

Verder was er bijzondere aandacht voor Indonesië. Dit leidde tot conflict tussen beide landen toen Pronk kritiek had op het optreden ten aanzien van politieke gevangen. Indonesië interpreteerde dit namelijk als dreiging om hulp stop te zetten en bestempelde het als neo-kolonialisme. Uiteindelijk leidde dit tot een interne evaluatie door de staf van Pronk van Nederlandse hulpverlening aan Indonesië in 1977. Vervolgens werd er geconcludeerd dat continuering van hulp mede afhankelijk was van het Indonesische beleid met betrekking tot politieke gevangen. Binnen de ministeries werd dit rapport ontvangen met grote bezwaren omdat een goede relatie tussen Nederland en Indonesië als belangrijk werd gezien. De nota werd niet daarom niet naar de Kamer gestuurd.

Suriname was een bijzonder geval van bilaterale hulp. Er waren lange en moeizame onderhandelingen over de komende zelfstandigheid van Suriname. De uitvoering van het daarbij opgestelde 'uitgebreide hulpplan' liep in hoge mate spaak door de weigering van de Surinaamse leiders om zich aan de afspraken te houden. Pogingen van Pronk om die tot serieuzer beleid aan te sporen slaagden niet, terwijl hij ook wel eens teveel door de vingers zag (Coppens 2019, p. 601-613).

Bronnen: 

Nota: 

Video's: 

Extra: