De Duitse koning (later keizer) Otto I beval in 944 het niet in bezit genomen grond en water) van de Utrechtse bisschop Balderik te onderhouden in het ius forestense (gebruiksrecht op allesilva Fulnaho (bos van Vollenhove). Dit gebruiksrecht hield in dat zonder toestemming van de bisschop niemand in dit bos mocht jagen, het mocht ontginnen of zich hier mocht vestigen.
Ontginning
Dankzij deze verkregen landsheerlijke rechten in het Land van Vollenhove kon de bisschop concessies voor ontginning uitgeven. In de 11de en 12de eeuw gaf hij sturing aan de openlegging van de hoogveenwildernis langs de kust tussen Vollenhove en Kuinre. De oudste ontginningen vonden plaats door horigen. Ze werden daarbij geleid door eveneens van oorsprong onvrije, maar toch aanzienlijke dienstmannen: ministerialen. Zij trokken kolonisten aan, oefenden namens de bisschop de lagere rechtsmacht uit en kregen daarvoor een stuk ontginningsland geschonken. Vanuit oudere kernen langs de kust en de riviertjes verschoof de bewoning naar het achterland. De kolonisten stelden zich hierbij steeds vrijer op. Zo kocht een groep Stellingwervers rond 1300 zonder toestemming van de bisschop-landsheer hooien weilanden van zijn horigen, terwijl horig goed in beginsel niet verkoopbaar was. De nieuwere ontginningen waren het werk van vrije lieden, zoals de naam "Vrije Strate" in Kalenberg mooi aangeeft, en die als vergoeding een tijns (cijns) betaalden, een soort erfpacht.
Naar eenheid en samenhang
Zo werd het hele Land van Vollenhove in cultuur gebracht.
Vollenhove, Steenwijk en Kuinre fungeerden daarbij als
bestuurlijke, kerkelijke en militaire steunpunten van de kerkvorst.
Vanuit zijn kroondomein - de Olde Hof - in Vollenhove werd de
ontginning van het gebied gestuurd. Door bemoeienis van de bisschop
werd de kerk van Steenwijk als kapittelkerk geestelijk centrum voor
een wijde regio, ten noorden en oosten ver over de
Vollenhoofse grenzen heen. In 1165 kwam keizer Frederik Barbarossa
naar Utrecht en regelde dat de kerkvorst van Utrecht en de graaf
van Holland gezamenlijk Friesland zouden besturen
(condominium). 30 jaar later wist Willem, de broer van de
Hollandse graaf Dirk, erkend te worden als heer van Friesland. Hij
verjoeg Hendric de Crane van Kuinre, verwoestte diens burcht
en bouwde een nieuwe bij Oosterzee. De burcht in Vollenhove was al
omstreeks 1165 gebouwd. Hiermee kreeg Vollenhove, de streek die
tussen en buiten Friese, Drentse en Sallandse gouwen en
graafschappen was gelegen, de eigenheid en
bestuurlijk-organisatorische samenhang die het tot onder het Franse
bewind van keizer Napoleon in 1811 zou houden.
De eerste vermelding van het Land van Vollenhove uit 944 markeert
het begin van de geschiedenis van het gebied en zette de namen
Fulnaho (hoogte aan het Vlie) als Vollenhove en
forestense (foreest) als De Voorst letterlijk op de
kaart.