In de zestiende eeuw zijn steeds meer mensen in de Nederlanden het niet meer eens met de rooms-katholieke kerk. Deze mensen worden protestanten genoemd. De protestanten geloven in God en Jezus Christus, net als de rooms-katholieken. Maar de altaren en heiligen van de rooms-katholieken hebben ze daar niet bij nodig. Ze willen weer een kerk waar Gods woord het belangrijkste is en de Bijbel wordt gelezen en uitgelegd. Ook vinden ze het niet goed dat de paus zoveel macht heeft in de rooms-katholieke kerk. Veel protestanten komen in de open lucht bij elkaar. Samen luisteren ze naar 'hagenpreken'. Dat zijn toespraken van rondtrekkende dominees.
Maar op 10 augustus 1566 loopt het uit de hand. De hoedenmaker Sebastiaan Matte houdt die dag een hagenpreek net buiten de stad Steenvoorde, in de Vlaamse Westhoek (nu ligt dat in Frankrijk). Na de preek bestormen twintig mensen het Laurentiusklooster. Een klooster is een gebouw waar monniken of nonnen leven. Ze smijten er alle heiligenbeelden aan stukken en nemen veel spullen mee. In de maanden daarna worden ook andere kerken en kloosters bestormd en geplunderd. Dit wordt de 'Beeldenstorm' genoemd. Eerst gebeurt het alleen in de Vlaamse Westhoek, maar daarna ook in Vlaanderen en Brabant. Eind augustus 1566 slaat de Beeldenstorm over naar de noordelijke Nederlanden.