Onstaan van esdorpen
Esdorpen werden gebouwd op een hoger gelegen zandrug in de buurt van een beek of rivier. Vanaf de zandrug het "Drents Plateau" stroomden het Loodiep en het Drostendiep naar Coevorden. Tussen de twee riviertjes, op een uitloper van het Drents Plateau, zijn de esdorpen van de gemeente Coevorden ontstaan. Bewoners van het dorp hadden daar geen last van overstromingen. Om de dorpen heen werden honderden akkers aangelegd. Dit akkerland werd de es genoemd. De boeren maakten gezamenlijk gebruik van deze akkers. Ze slaagden erin om op de hoge zandgronden koren te verbouwen.
Inrichting van een esdorp
Alle boerderijen stonden in het dorp. De boerderijen stonden
allemaal met hun baanderdeuren (schuurdeuren) naar de kant van de
weg. Zo konden de boeren met hun karren gemakkelijk de schuur in
rijden. Alle wegen in het dorp kwamen bij elkaar uit. Vaak lag de
kerk in het centrum van het dorp.
Aan de rand van het dorp lag de brink, een grote open plek om het
vee te verzamelen. Elke morgen brachten de boeren hun schapen naar
de brink. De schaapherder trok van daaruit met de schapen naar de
heide zodat de boeren op het land konden werken. Ook werden op de
brink vergaderingen en markten gehouden. Een esdorp werd ook wel
'brinkdorp' genoemd.
Op de brink lag ook de dobbe, een waterplas. Het water werd
gebruikt als drinkwater voor vee en om het vee in te wassen. Ook
werd het gebruikt als bluswater, want in esdorpen stonden vaak
boerderijen met rieten daken, die gemakkelijk in brand vlogen. Op
de brink stond een waterpomp of waterput waar alle inwoners water
konden halen. Rondom de brink stonden eikenbomen. Het hout werd
voor allerlei bouwdoeleinden gebruikt en de eikels dienden als voer
voor de varkens.
De es
Om het dorp lagen drie gebieden: de es, het beekdal en het heideveld. Op de es verbouwden boeren rogge, gerst, haver en aardappelen. Elke boer had zijn eigen stukje land op de es. Als er geen natuurlijke grenzen waren werden de granzen aangegeven met grote stenen. Ook de verschillende akkertjes werden met stenen(vlinten) onderscheiden. Rondom de es lagen hout- of eswallen, zodat dieren niet zomaar de es op konden lopen en de gewassen vertrappen of opeten. Achter de houtwallen lag bos waar de boeren hout hakten voor het maken van gereedschap, huizen of brandstof. Rondom de es liepen zandpaden naar de andere dorpen.
Het beekdal
In het beekdal lagen de wei- en hooilanden. De weilanden lagen
het verst van het water af, op zo droog mogelijke grond. Dichtbij
de stroom, waar het natter was lagen de hooilanden. Hooilanden
werden ook wel madelanden genoemd. De naam madeland komt van het
werkwoord maaien. Op de madelanden werd dan ook het gras gemaaid
dat na droging als voedsel voor de dieren werd gebruikt.
Schapen
Overdag waren de schapen met de herder op de heide om te grazen.
De schaapherders konden uitstekend breien. Met de breipen in de
'breischie' achter de broekriem gestoken, leunend op zijn staf,
waakte de herder over de kudde. Iedere avond kwam de herder met de
schapen terug naar het dorp.
's Nachts en bij heel slecht weer stonden de schapen in de potstal,
waar hun mest werd opgevangen. Deze mest werd gemengd met
heideplaggen en gebruikt voor het bemesten van de es. Zo werd de
grond vruchtbaarder en groeiden de gewassen beter. De schapen waren
dus erg belangrijk voor de groei van gewassen. In het jaar 1865
liepen er in totaal ongeveer 110.000 schapen op de heidevelden in
Drenthe. Als er in een periode weinig schapen waren, was er ook te
weinig mest en groeiden er minder gewassen op de es. Dit leidde
soms tot hongersnood.
Ontwikkelingen in de landbouw
Door de uitvinding van kunstmest aan het einde van de 19e eeuw waren schapen niet langer nodig voor het produceren van mest. Heidevelden waar de schapen graasden, veranderden in akkerland. In de Dalermars werden ossen voor de ploeg gespannen om de woeste grond te ontginnen. De boeren kregen zo meer ruimte voor het houden van koeien en varkens. Akkerbouw stond vanaf nu in dienst van de veehouderij. Zomers werden de koeien op het land gemolken, melkbussen werden dan met hondenkarren naar de boerderij vervoerd. Ook de trekkracht van het paard werd veel gebruikt.
Landbouwproducten zoals rogge en aardappels werden gevoerd aan de varkens. De boeren haalden hun inkomsten uit de verkoop van boter, varkens en later eieren. Door op deze manier te werken was het voor veel mensen mogelijk om met een klein bedrijfje een bestaan op te bouwen. In 1909 werkte 78,6% van de beroepsbevolking in de landbouw.
Verandering noodzakelijk
Tijdens de crisisjaren in de jaren dertig van de 20e eeuw bleken de vele kleine boerenbedrijfjes niet rendabel te zijn. Een te groot aantal mensen was afhankelijk van de opbrengst van een te klein stuk grond. Tot in de jaren zestig probeerden de boeren hun hoofd boven water te houden. Maar in die jaren zestig bleek dat opbrengsten van het boerenbedrijf ver achterbleven bij de verdiensten van mensen in andere sectoren. Het was tijd voor verandering.
Schaalvergroting
In de jaren zestig verdwenen de kleine gemengde bedrijfjes van
de zandgronden. Ze maakten plaats voor grote melkveebedrijven,
varkenshouderijen en pluimveebedrijven. Belangrijk voor de
schaalvergroting was de ruilverkaveling. De akkers van de boeren
lagen vaak niet aaneen gesloten. Hierdoor kostte het bewerken van
het land veel tijd.
Door de ruilverkaveling kregen de boeren aaneengesloten stukken
land die goed bereikbaar waren met de moderne landbouwmachines.
Over de nieuwe verharde wegen konden de grote machines makkelijk
rijden. Ook in de beekdalen kwamen boerenbedrijven, vanwege de
verbeterde waterhuishouding was er akkerbouw mogelijk. Door de
mechanisatie was er steeds minder werk op het platteland. Eerst
vertrokken de landarbeiders en later gingen ook veel boerenzonen op
zoek naar werk buiten de boerderij.
Esdorpen nu
De esdorpen zien er, mede door deze schaalvergroting en
ruilverkaveling, tegenwoordig heel anders uit dan vroeger. De grote
boerenbedrijven liggen nu buiten het dorp en er zijn veel "gewone"
huizen bijgebouwd. Ook zijn de dorpen veel groter geworden door de
trek van de stad naar het platteland. In de huidige esdorpen zijn
meestal nog elementen te zien die herinneren aan vroeger, zoals een
zandpad, de es of een brink. Daarom spreken we nu van brink- en
esdorpen.
Sommige straatnamen herinneren nog aan vroeger, bijvoorbeeld De
Brink of De Esweg. Ook staan in de esdorpen vaak nog mooie, oude
boerderijen. Voorbeelden van esdorpen in de huidige gemeente
Coevorden zijn Oud Aalden, Wachtum, Erm, Achterste Erm, Gees,
Zwinderen, Meppen, Noord-Sleen, Oosterhesselen en Sleen.