Op donderdag 17 mei 1375 waren alle leden van de Staten in Utrecht bijeen om van bisschop Arnoud van Horne een exemplaar in ontvangst te nemen van wat de Stichtse Landbrief is gaan heten. Naar alle waarschijnlijkheid gebeurde dit in de kapittelzaal van de Dom. Voor ieder was er een eigen exemplaar, voorzien van de zegels van alle betrokken partijen: de bisschop, de vijf kapittels, maar liefst 37 ridders en knapen en de steden Utrecht, Amersfoort en Rhenen. Hiervan zijn zeven exemplaren bewaard gebleven in de archieven van de bisschop, de Staten, de kapittels en de stad Utrecht.
In deze Landbrief erkende de bisschop dat hij niet zomaar belastingen mocht heffen. Alleen met toestemming van de Staten mocht hij de inwoners van het Nedersticht een zogenaamde bede opleggen. Alle grondeigenaren werden dan aangeslagen voor de hoeveelheid grond die zij bezaten, waarbij de Stichtse morgen (0,85 hectare) als oppervlaktemaat werd gehanteerd. Ook zou hij zich houden aan het landrecht van het Sticht. Bij het vervullen van ambten binnen zijn bestuur zou hij geen vreemdelingen benoemen of een van zijn kastelen aan lieden van buiten het Sticht verpanden. Tenslotte beloofde hij niet zonder toestemming van de Staten een oorlog te zullen beginnen. De Staten verbonden zich met elkaar om deze afspraken te handhaven. Als de bisschop die toch zou schenden, zouden zij hem niet langer gehoorzaam hoeven te zijn, mocht hij geen recht meer spreken en ook geen dienstplicht meer laten gelden.