Bouw protestantse kerk

Protestanten, een opvallende minderheid

Tijd van burgers en stoommachines

Lodewijk Napoleon, de Franse koning van Holland (1806-1810), kwam in 1809 naar Twente. Hij gaf overeenkomstig de recent afgekondigde godsdienstvrijheid de protestanten in Denekamp de opdracht de grote kerk (Sint Nicolaaskerk) na 175 jaar terug te geven aan de rooms-katholieke meerderheid. De protestanten kregen een nieuwgebouwde "Waterstaatskerk", op de gevel kwam het stichtingsjaar MDCCCX (1810).

Verdeling van kerkelijke goederen

In het besluit van de koning was geregeld dat de kerkelijke goederen, waaronder boerderijen, "naar evenredigheid der zielen" tussen de protestanten en roomsgezinden verdeeld moesten worden. De overdracht deed pijn en leverde nogal wat gesteggel op. Het predikantshuis, banken en verdere roerende goederen behoorden tot de protestantse gemeente. Maar bij de afbraak van de kerkschuur namen de protestanten ook het hout en de vloertegels mee, waarmee de rooms-katholieken het niet eens waren. Korte tijd klonk weer het katholieke scheldwoord "ketters". Toch is de verdeling in samenwerking verlopen.

De Bijbel centraal

De Protestantse (Nederduits gereformeerde) Kerk werd in 1816 bij Koninklijk Besluit gewijzigd in de "Nederlandse Hervormde Kerk". De leden heetten "hervormden". Elke zondag kwam, en komt, de gemeente samen in de sobere kerk rond de altijd opengeslagen bijbel (1748) op de preekstoel. Het lezen van de bijbel is het belangrijkste onderdeel van een protestantse kerkdienst. De predikant legt de bijbelteksten op een begrijpelijke manier uit en spreekt bijbehorende gebeden uit. Tussendoor worden onder begeleiding van orgelspel psalmen en gezangen gezongen. Meerdere keren per jaar gebruikt men aan tafel het Heilig Avondmaal, de maaltijd met brood en wijn ter nagedachtenis aan Jezus. Aan het einde van de dienst wordt door de predikant de zegen uitgesproken die met een gezongen "amen" wordt afgesloten.

Een groep met invloed

De hervormde gemeente was vergeleken met de katholieke parochie klein. In 1893 waren er op een bevolking van 4.000 mensen in de gemeente Denekamp 330 hervormden. Toch hadden ze in de 19de eeuw belangrijke posities: landheer van Singraven, burgemeester, hoofd van de openbare lagere school, of gemeenteraadslid. Of ze waren belangrijke boeren of werkgevers. In de 20ste eeuw, na de uitbreiding van het kiesrecht, namen katholieken de macht over. De hervormde gemeente kende grote verschillen in stand en inkomen, zo bleek elk jaar bij de verhuur van kerkbanken. De aanzienlijken zaten vooraan. Er waren ook leden die geen plaats konden betalen, voor hen waren de achterste banken in de kerk. De hervormden vielen op door hun spaarzaamheid in hun eigen leven en in de kerk. Zo werd er tientallen jaren gespaard voor een nieuw orgel, en kwam er pas in 1911 het gewenste torentje op de kerk. Men wilde niet onderdoen voor de katholieken die de Nicolaaskerk gingen vergroten.

Gereformeerden

In de loop van de 19de eeuw raakten de hervormden in Nederland onderling verdeeld over de juiste uitleg van de Bijbel, de kerkelijke regels en de invloed van de regering op de kerk. Groepen maakten zich los, met name kleine middenstanders en ontwikkelde arbeiders. De meesten traden toe tot de Gereformeerde Kerk onder leiding van ds. Abraham Kuyper. Deze kerkscheuring ging aan Denekamp voorbij.
Vanaf 1910 vestigden zich ook in Denekamp gereformeerde gezinnen: textielarbeiders werkzaam in Nordhorn en later grensambtenaren. De kleine groep gereformeerden was aangewezen op kerken in de omgeving (eerst Nordhorn, later Oldenzaal) of op huiskamerbijeenkomsten. Pas in 1960 hadden ze een eigen kerkje aan de Brandlichterweg. Vanaf 1985 gingen hervormden en gereformeerden weer "samen op weg", wat in 2006 leidde tot de Protestantse Gemeente Denekamp.

Naar buiten treden

In de 19de eeuw vond godsdienstige vorming van de jeugd, met name het Bijbel lezen, thuis plaats. De zondagsschool (1892) en christelijke verenigingen namen geleidelijk taken over. Een voorbeeld is de Christelijke Jongelings Vereniging "Daniel" (1926). Jongens en jongemannen brachten om de 14 dagen de zondag gezamenlijk door met Bijbel lezen, gezelschapspelen en christelijke literatuur. Zo bleven ze uit het café en ver weg van moderne dans en muziek. De behoefte om zich te onderscheiden was ook een reactie op de opkomst van allerlei katholieke verenigingen in het dorp. Volwassen protestanten richtten eigen vrijetijdsverenigingen op. Opvallend genoeg waren ook de gereformeerden daar welkom. Bijzonder waren de zangverenigingen Looft den Heer en Kunst Door Oefening (KDO). Ze behaalden op concoursen grote successen. Niet zo vreemd, als je van jongs af aan op de zondagsschool hebt leren zingen.