Eendenkooien

Griendcultuur
Eendenkooien kwamen door heel het poldergebied van Nederland voor. De Lopikerwaard kende er tientallen, onder meer in Willeskop, Benschop en in Blokland. Twee eendenkooien in Blokland zijn nog bewaard gebleven. In 1622 verscheen er zelfs een boekje over van Victor Ryckelsma: Wilde Eenden-jacht ofte Beschrijvinge van de Hollandtsche Vogelkoyen.

Een eendenkooi bestaat uit een plas, vanwaaruit één of meer met riet (of tegenwoordig gaas) overdekte 'pijpen' leiden, het liefst naar alle vier de windrichtingen. De pijpen zijn enigszins gebogen en ze kunnen afgesloten worden. Wilde eenden, die op de plas zijn neergestreken, worden naar een pijp gelokt door een speciaal 'kooikershondje', een klein hondenras met een wiebelend pluimstaartje. In de pijp zwemmen gekortwiekte eenden, die de wilde eenden het gevoel geven dat er geen gevaar dreigt. Het hondje lokt via luikjes de wilde eenden steeds verder. De gekortwiekte eenden weten uit ervaring dat er nu gevoerd gaat worden en ook zij zwemmen verder de pijp in. De kooiker zit verborgen aan het begin van de pijp, gecamoufleerd door de geur van rokende turf. Als hij ziet dat er voldoende eenden binnen zijn, sluit hij de pijp af. De eenden kunnen nu gevangen worden.

Om niet brodeloos te raken, zorgen de kooiboeren ervoor, dat de eendenstand op peil blijft. Ze zetten rieten broedkorven uit en ook het gebied rond de kooi werd rustig gehouden. Kooikers werkten alleen, zodat de eenden niet door gepraat afgeschrikt zouden worden. In de winter, als de koeien droog stonden, vormde de eendenkooi een aardige aanvulling op de inkomsten van de boer.