Delft zoekt het hogerop

Stadsuitbreiding

In 1951 werd in Delft het Stedenbouwkundig Adviesbureau opgericht. De woningnood, volksvijand nummer 1, vroeg om een oplossing. De werkgelegenheid moest worden bevorderd. Men voorzag een toekomstige uitgroei tot 130.000 inwoners. De gemeente zette in op een spectaculaire stadsuitbreiding. De Delftse stedenbouwkundigen prof. ir. J. H. Froger en ir. S.J. van Embden werden de stedelijke adviseurs. Met name Van Embden drukte zijn stempel op Delft met zijn keuze voor hoogbouw als hoofdvorm.

Systeembouw

Om Nederland er na de oorlog economisch weer bovenop te helpen, koos de regering voor industrialisatie. Beheersing van lonen en huren en dus ook kostenbeheersing in de woningbouw werden noodzaak. Er was schaarste aan materialen en arbeidskrachten. Een strak geleid nationaal vergunningenstelsel voor (woning)bouwplannen was het gevolg. Als door systeembouw efficiënter werd gebouwd, mochten gemeenten extra huizen realiseren. Hoogbouw leek daarvoor de meest aangewezen methode. Gedurende de wederopbouwjaren (1945-1970) onderging Delft als woonstad een ware metamorfose. Om het visionaire Uitbreidingsplan in Hoofdzaak van 1954 te kunnen realiseren, werd het gemeentelijk grondgebied in 1960 door een grenswijziging met Schipluiden bijna drie keer zo groot. De werkelijke groei tussen 1945 (60.000 inwoners in 13.200 woningen) en 1970 (bijna 86.000 inwoners in 27.000 woningen) was bescheidener dan aanvankelijk voorzien, maar nog steeds groot. Bovendien werd Delft vele hoogbouwflats rijker, die de toren van de Nieuwe Kerk naar de kroon staken. Het vertrouwde stadssilhouet veranderde definitief.

Kleinere wijken

Na de oorlog werden eerst diverse kleinere wijken en buurten rondom de bestaande stad gerealiseerd, zoals de Bomenwijk, de Delfgauwse Weye en de Kuyperwijk; wijken waar de eerste, nog verspreide, hoogbouw verscheen. Voor de grote uitbreidingswijken Poptahof, Voorhof en Buitenhof werd direct gekozen voor hoogbouw als hoofdvorm. Op een nationaal symposium in 1960 gaf Van Embden drie argumenten voor hoogbouw: efficiency, meer wooncomfort zonder prijsverhoging, maar vooral ook de noodzakelijk geachte grootschaligheid. Hij merkte op dat het elke andere woonvorm, maar ‘de nieuwe metropolis die zich in het westen des lands zou ontwikkelen’ vroeg volgens hem om een andere schaal dan het eengezinshuis of de portiek-etagebouw (zonder lift!). Het hoge woongebouw mèt liften, uitzicht, centrale verwarming en isolatieglas ‘zou althans een deel van het offer kunnen goedmaken dat de bewoner moet brengen wanneer hem het eengezinshuis wordt ontnomen’.

Staalskelet hoogbouw

Poptahof/Voorhof-I (1000 woningen) en Voorhof II (5200 woningen) zouden dan ook gekenmerkt worden door veel hoge (systeem) bouw met drie staalskelet-hoogbouwflats, uniek in Nederland, als letterlijk hoogtepunt. Prins Bernhard gaf in 1965 het startsein voor de bouw. Kritiek op hoogbouw (flatneurose!) dateert al vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw, ook in Delft, met de flats nog in aanbouw! Rond 1970 vond overal een omslag plaats in het denken over bouwen en wonen. Hoogbouw raakte uit de gratie. In Buitenhof (toen voor tweederde gerealiseerd) kwam nog maar een deel van de oorspronkelijk geplande hoogbouw van de grond. Voor Tanthof werd in de jaren zeventig een geheel herzien plan gemaakt zonder enige hoogbouw. Een nieuwe periode in de Delftse stadsontwikkeling brak aan. Voorgoed voorbij was de droom van 130.000 inwoners, dat werd nu 100.000.