Pieter van Foreest

Stadsgeneesheer en lijfarts van Willem van Oranje

‘Voordat ik de Oude Kerk gepasseerd was en bij het huis van Jan Jansz. de Huyter, een neef van mijn echtgenote, was aangekomen, kwam ik zeven maal een begrafenisstoet tegen. Ik zag dat het kerkhof zó overvuld was met lijken, dat dit opgehoogd was tot aan de muur die het kerkhof omsluit’. Zo trof Pieter van Foreest (1521-1597) Delft aan toen hij in februari 1558 hier op uitnodiging van het stadsbestuur arriveerde.

Pieter van Foreest, geboren in Alkmaar, had in Leuven medicijnen gestudeerd en was gepromoveerd aan de universiteit van Bologna. Hij werkte enige tijd in een ziekenhuis in Rome en daarna twaalf jaar als medicus in Alkmaar. De directe aanleiding voor het stadsbestuur van Delft om Van Foreest te vragen het ambt van stadsgeneesheer te aanvaarden, was een pestepidemie die de stad teisterde. Hij accepteerde en vervulde deze functie tot 1595. Als stadsmedicus had Van Foreest de taak de armen van de stad gratis te behandelen en de overheid te adviseren over de volksgezondheid. Ook hield hij toezicht op het ongekwalificeerd uitoefenen van de geneeskunde, zoals door kwakzalvers. Tijdens de pestepidemie speelde hij een belangrijke rol.

Nadat de pest zich in 1557 in Voorburg had geopenbaard, werd kort daarop de Delftse bevolking besmet. Volgens Van Foreest hadden boeren die hun waren in de stad kwamen verkopen, de besmetting overgebracht. Het volk daarentegen schreef deze plaag toe aan allerlei onheilsvoorspellende tekenen. Pestepidemieën, die bij herhaling Europa teisterden en de bevolking decimeerden, gingen meestal gepaard met rampen en hongersnood. Men was nog niet op de hoogte van het bestaan van de pestbacterie, die op de mens wordt overgebracht door rattenvlooien. Vooral als er in droge zomers te weinig water door de Delftse grachten stroomde, bestond het risico dat mensen via ratten met de pest besmet werden.

Van Foreest trachtte de oorzaak van het regelmatig voorkomen van de pestepidemieën te achterhalen. Als één van de bronnen zag hij het vervuilde water in de grachten. Hij adviseerde daarom de doorstroming van de grachten te bevorderen door er schoon, vers water, afkomstig uit het veenland ten oosten van de stad, in te laten. Daartoe moesten sluizen en verlaten regelmatig worden geopend en de molen bij de stadswal aan het eind van de Geerweg in werking gesteld. Het Maria Magdalena Convent op het huidige Doelenplein werd ingericht als pesthuis, waar de zieken werden verzorgd. Volgens de verordeningen moesten ze streng worden geïsoleerd en ook voor hun gezinsleden golden dergelijke voorschriften. Ondanks alle maatregelen stierven er tussen mei 1557 en november 1558 in Delft duizenden mensen.

Pieter van Foreest hield zich niet alleen bezig met de pest. Hij onderzocht en schreef ook over vaak voorkomende ziektes als syfilis en scheurbuik. Hij genoot een zodanige bekendheid dat hij door de Leidse universiteit werd benoemd tot hoogleraar in de geneeskunde. Hij woonde op 8 februari 1575 de plechtige opening van de universiteit bij, maar keerde kort daarna weer naar Delft terug. Daar was hij ook enkele jaren lijfarts van Willem van Oranje. Als zodanig deed hij na de moord op 10 juli 1584 sectie op het lichaam van de prins en balsemde dit. In 1595 legde Van Foreest, 74 jaar oud, zijn functies neer en keerde terug naar zijn geboortestad Alkmaar. Daar overleed deze ‘Hollandse Hippocrates’ op 10 maart 1597.