Stapelrecht

Een belangrijk handelsprivilege

Het stapelrecht uit 1299 betekende voor Dordrecht groei en welvaart. Hiermee werden handelaars en schippers verplicht hun handelswaar eerst in Dordrecht op de markt te brengen.

 

Op naar de top
Vlak voor zijn overlijden in 1299 verleende graaf Jan I, zoon van Floris V, Dordrecht het stapelrecht. Dit hield in dat handel die over omliggende rivieren als de Lek en de Merwede vervoerd werd, verplicht eerst in Dordrecht op de markt moest worden gebracht. We hebben het dan in eerste instantie over hout en tarwe, maar in de loop van de tijd kwamen er steeds meer goederen onder dit recht te vallen, waaronder diverse andere graansoorten (rogge, haver, gerst), wijn, zout en molenstenen. Het stapelrecht bekrachtigde in feite de al ruim honderd jaar durende rol van Dordrecht als belangrijke overslagplaats voor het scheepvaartverkeer.

De tollen werden geïnd bij tolhuizen langs de rivieren in de omgeving. Als trefpunt van de handel trok de stad al vele jaren kooplui aan uit onder meer Engeland, Schotland en Vlaanderen. Van echte concurrentie van andere steden in Holland was mede dankzij het stapelrecht tot de Sint-Elisabethsvloed in 1421 nog geen sprake.

Wanneer je zo goed als alle handel concentreert op een plek, dan ontstaat daar een behoorlijke stimulans voor de economie. Dat gold in die tijd ook voor Dordrecht, dat uitermate gunstig gelegen was op een knooppunt van drie rivieren. Hier vonden schippers hun lading, handelaars hun klanten en stad en graaf hun geld. Veel geld. En dit geld kon de graaf dan weer goed gebruiken voor de peperdure activiteit die zoveel heersers in die eeuwen zo na aan het hart lag: de gewapende strijd.

En weer naar beneden
Uiteindelijk kon deze situatie niet blijven voortduren. Waar de handel profiteert van zo'n centraal gelegen plek, ontstaat elders steeds meer onvrede. Met name steden langs de Lek en Merwede, zoals Schoonhoven en Gorinchem, zagen de handel letterlijk aan hun neus voorbijvaren naar Dordrecht toe. Er ontstond geleidelijk aan steeds meer verzet tegen de bevoorrechting van Dordrecht ten koste van schippers, handelaren en andere steden.

Hoekse en Kabeljauwse twisten, rechtszaken en overig gebakkelei waren echter niet de belangrijkste redenen voor het verval van de Dordtse economie. De grootste klap kreeg de stad door de rampzalige gevolgen van drie Sint-Elisabethsvloeden (1404, 1421 en 1424), waarbij met name die van 1421 bekendheid verwierf. Dankzij deze vloed veranderden onder andere de loop en bevaarbaarheid van de omliggende rivieren. Steden als Delft, Leiden, Gouda, Vlaardingen, Schiedam, Gorinchem en Rotterdam waren al in opkomst en konden hiervan profiteren.

Later, gedurende de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) moesten de steden vooral samenwerken in plaats van concurreren en was er steeds minder ruimte voor dit exclusieve voorrecht. Toch duurde het nog tot in de Franse Tijd (1795-1813) voordat het stapelrecht afgeschaft zou worden.

Een aantal havens op een betrekkelijk klein oppervlak, de talrijke pakhuizen en de fraaie koopmanshuizen herinneren nog aan het aloude Dordtse stapelrecht.