Neerlands verlossing van vreemde heerschappij

Venster 23: Geschreven door Joke Linders.

Tot 1795 was Nederland een republiek van zeven autonome staten of gewesten die een gezamenlijk buitenlands beleid voerden. Daarna ontstond de Bataafse Republiek die geregeerd werd oor een nieuwe generatie bestuurders, de Patriotten en na 1801 de Fransen. Onder Lodewijk Napoleon werden we in 1806 een koninkrijk dat slechts vier jaar zou standhouden. In 1813 kreeg Nederland haar onafhankelijkheid terug en werd de zoon van de laatste stadhouder soeverein vorst der Verenigde Nederlanden.

Koninkrijk der Nederlanden (Zie afbeelding 23.1.)

Toen keizer Napoleon in 1813 naar Elba was verbannen en zijn broer Lodewijk Napoleon zich uit de Nederlanden had teruggetrokken, klonk de roep om een krachtige en onafhankelijke staat, bij voorkeur een monarchie. De Oranjes moesten terug in het zadel. ‘Oranje boven. Holland is vrij!’ Op aandringen van Karel Gijsbert van Hogendorp keerde erfprins Willem Frederik van Oranje-Nassau terug naar Nederland. Na achttien jaar ballingschap zette hij op 20 november 1813 in Scheveningen voet op Hollandse bodem en aanvaardde hij de soevereiniteit over de Verenigde Nederlanden

Zolang er nog geen grondwet was die de verhouding tussen volk en vorst regelde, bleef veel bij het oude, inclusief de door de Fransen ingevoerde veranderingen. De vorst was oppermachtig, de ambachtsheren behielden een doorslaggevende stem in hun gebied, zowel bestuurlijk als strafrechtelijk. Wel werden veel Franse begrippen vervangen door Nederlandse. Zo heette de maire voortaan ‘president van het gemeentebestuur’ ( later schout) en de adjunct-maire ‘vice-president’ (later assessor of secretaris). Benthuizen, Hazerswoude en Koudekerk kregen weer een eigen ambachtsheer en schout. In Koudekerk werd in 1825 schout J.H. Smedingh benoemd tot eerste burgemeester. Ook de ambachtsheerlijkheden werden zoals vanouds verkocht of vererfd. Opeenstapeling van functies was weer aan de orde van de dag. De hiervoor genoemde Jan Hendrik Smedingh was in 1817 ook schout van Benthuizen.

Twee jaar later, nadat de grote mogendheden (Engeland en Pruisen) zich op het Wener Congres uitgesproken hadden over de vereniging van de Noordelijke met de Zuidelijke Nederlanden (de oude Republiek der Zeven Provinciën en de Oostenrijkse Nederlanden, het huidige België) werd Willem Frederik de koning van een groot Koninkrijk der Nederlanden. Koning Willem I (1815-1840) zal vijfentwintig jaar op de troon zitten.

De constitutionele verbinding tussen noord en zuid bleek geen gelukkige. In België was vooral de geestelijkheid gekant tegen de protestantse, ketterse koning, terwijl de adel haar invloed zag afnemen omdat er meer Nederlanders dan Belgen in het openbaar bestuur zaten.  Ook economisch voelden de Belgen zich onderdrukt en al spoedig klonk de roep om onafhankelijkheid. Willem I probeerde de opstand de kop in te drukken maar met weinig succes. Na de Tiendaagse Veldtocht van 1831 was de afscheiding een feit. Voortaan waren Nederland en België twee afzonderlijke koninkrijken, ieder met hun eigen grondwet.

Tiendaagse veldtocht (Zie afbeelding 23.2.)

Eind 1830 riep Willem I zijn volk op zich onder de wapenen te begeven om de opstandige Belgen een lesje te leren ... ‘Te wapen voor de zaak van orde en recht’. Niet in alle provincies wordt die oproep enthousiast beantwoord, maar wel door L.G.C. Ledeboer, student in de theologie aan de universiteit en later predikant in Benthuizen. Hij steunde zijn koning door het schrijven van Een woord aan mijne landgenooten. Ten voordeele der Huisgezinnen van hen die zich thans vrijwillig ten strijde begeven. Het geschrift van vijftien pagina’s riep ieder die daar kans toe zag op, om de geplande veldtocht naar België mee te maken. Drie Benthuizenaren gaven gevolg aan die oproep tot strijd. Evert Rodenburg diende als fuselier, een met een geweer bewapende soldaat, bij een reserve bataljon van de infanterie. Matthijs Kronenberg en Pieter Klomp waren waarschijnlijk dienstplichtigen. De deelnemers aan die mislukte veldtocht ontvingen ieder een bronzen medaille, gemaakt uit de bij Hasselt buitgemaakte kanonnen.

Vanuit Hazerswoude diende Cornelis van der Vlies als korporaal bij het vrijwillige jagerskorps der Leidsche Hoogeschool, ‘welk korps na een diensttijd van één jaar, in Augustus 1831 aan het hoofd van de 3e divisie van het Ned. Leger den veldtocht maakte’. Bij zijn overlijden vijftig jaar later herdacht de Nieuwe Rotterdamsche Courant op 7 april 1883 het heldhaftige optreden van korporaal Van der Vlies tijdens de Tiendaagse Veldtocht. Tijdens een hevig gevecht was hij met een bijl als wapen als eerste het stadje Beringen (bij Hasselt) binnengedrongen.

Zijn heldendaden in combinatie met zijn studie hadden Van der Vlies een mooie carrière opgeleverd. Advocaat bij het Hoog Gerechtshof in ’s-Gravenhage, eerste secretaris en van 1852-1877 ook burgemeester van Hazerswoude. Van 1859 tot 1883 was hij bovendien lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland.

Bestuurlijke zaken

Pas onder Willem II (1840-1849) kwam door toedoen van Thorbecke in 1848 een democratische grondwet tot stand die samenstelling, inrichting en bevoegdheid van het openbaar bestuur bij wet regelde. In heel Europa dreigden revoluties. De koning stemde in met de ingrijpende hervormingen, uit angst anders zijn Troon te verliezen. Enkele van de belangrijkste punten van de Grondwet van 1848 waren: de ministers zijn verantwoordelijk, de koning is onschendbaar; rechtstreekse verkiezing van Tweede Kamer, gemeenteraden en Provinciale Staten op grond van het censuskiesrecht (voorbehouden aan diegenen die een bepaald bedrag aan belasting konden betalen) en vrijheid van onderwijs.

Ook voor de gemeenten veranderde er een en ander: de burgemeesters blijven benoemd worden door de koning en de raad staat aan het hoofd van de gemeente; de leden van de raad worden gekozen door de stemgerechtigde leden van de gemeente, d.w.z. alleen de mannelijke inwoners die een bepaalde som belasting betalen zijn stemgerechtigd; (Pas in 1919 kregen vrouwen actief en passief stemrecht).

Voor kleinere gemeenten als Koudekerk had die nieuwe grondwet nogal wat consequenties. Het aantal personen dat aangeslagen werd voor hoofdelijke omslag (belasting) was niet groot. Alleen uit die groep konden bestuurders worden gekozen. Dat betekende dat de keuze beperkt bleef tot een klein aantal welgestelde families.

Vijftig jaar koninkrijk  (Zie afbeelding 23.3.)

Sinds 1813 werd de oprichting van het Koninkrijk elke vijftig jaar herdacht. Zo was de viering van tweehonderd jaar Koninkrijk mede aanleiding voor toen nog Koningin Beatrix om haar aftreden aan te kondigen ten gunste van haar zoon Willem Alexander. De stad Den Haag concentreert de festiviteiten rond 200 jaar koninkrijk op en rond Plein 1813. Het verhaal gaat dat de landing van Willem Frederik in Scheveningen vanaf die plek te zien moet zijn geweest. Plein 1813 lag destijds aan de rand van de bebouwde kom. Den Haag was zeker niet de enige gemeente die in 1863 de bevrijding van de Fransen herdacht. Ook de gemeenteraad van Hazerswoude had in haar vergadering van oktober 1863 honderd gulden beschikbaar gesteld om het 50-jarig gedenkfeest van ‘Neerlands Verlossing van vreemde heerschappij en de herstelling van het geliefde Huis van Oranje’ op 17 november 1863 op gepaste wijze te vieren. Op die dag zou de vlag wapperen vanaf de toren van de Hervormde kerk in het dorp; de schooljeugd zou onthaald worden in de schoollokalen door het uitdelen van krentenbroodjes en chocolade. Tevens kreeg ieder schoolkind een blijvende herinnering aangeboden, bestaande uit een feestplaat met een gedrukte uitleg van de plaat en een boekje met liedjes van de destijds bekende kinderdichter J.P. Heije die hij voor deze gelegenheid ‘opzettelijk vervaardigde’.

Wie niet vlagt zal worden gestraft

De viering van het veertigjarig koningschap van koning Willem III leidde in 1889 in Hazerswoude-dorp tot enige ongeregeldheden waarover veldwachter Engelbertus van der Wel nauwkeurig verslag deed. Dat hij op 12 mei die namiddag omstreeks half zeven ure surveilleerende op den openbare weg aldaar zag dat de poort welke toegang geeft naar het erf van Arie van der Toorn, in verschillende stukken op de grond lag.. en dat voor diens woning naar gissing omstreeks 250 à 300 personen hadden post gevat, welke luiden hunne ontevredenheid te kennen gaven dat Van der Toorn bij de herdenking van het veertig jarig Koningschap van Z.M. de Koning, de vlag niet had uitgehangen... dat de houding der menigte al dreigender werd, nadat onder hen bekend was geworden een gezegde van vrouw Van den Toorn, die volgens sommigen moet hebben uitgelaten: ‘dat de Koning een te goddeloos mensch was, dan dat zij voor hem op zondag zou vlaggen’. Waarop de veldwachter tot kalmte maande doch door de algemeene verbittering geen effect maakte waarop hij bij Van der Toorn in huis is gegaan, met dezen heeft gesproken en hem aangeraden, om verdere ongeregeldheden te voorkomen de vlag maar uit te hangen, daar toch ook de politiemacht in zijn persoon alleen vertegenwoordigd, te zwak was om mogelijke ergerlijke tooneelen met geweld te keer te gaan. Van den Toorn had dat advies opgevolgd, waarna zeven belhamels die de vernieling van de poortdeur op hun geweten hadden, variërend in leeftijd van 12 tot 20 jaar, door de burgemeester zijn verhoord en proces-verbaal is opgemaakt. Het zal niemand verbazen dat zes van de zeven jongens verklaarden zelf niet geschopt te hebben maar wel anderen hadden zien schoppen en trappen.