Kapittel en kanunniken

Het aartsdiaconaat Twente

Tijd van monniken en ridders

Bisschop Balderik (897-975) en de Plechelmuskerk in Oldenzaal zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het is niet zeker dat Balderik werd geboren in Oldenzaal. Wel staat vast dat door zijn initiatieven, zoals de stichting van een kapittel en de bouw van een kerk, het geloofsleven in Oldenzaal tot bloei kwam.

Afkomst Balderik

Balderiks' vader Ricfried, ook wel Dodo genoemd naar de plaats Dodewaard, was afkomstig uit een van de belangrijkste Lotharingse adelgeslachten. Hij was graaf in de Betuwe en zou samen met andere plaatselijke machthebbers de Vikingen hebben verdreven uit Utrecht. Balderik kon, gesteund door de overwinningen op de Vikingen en zijn nauwe betrekkingen met het Saksische koningshuis, de bisschopszetel in Utrecht herstellen. Hij was bisschop in Utrecht van 918 tot 975.

De stichting van het kapittel

Balderik stichtte in 954 in Oldenzaal een bestuurscollege ofwel kapittel met zestien kanunniken. De proost stond aan het hoofd van het kapittel. Als aartsdiaken was hij vertegenwoordiger van de bisschop in Oldenzaal. Het kapittel werd een steunpunt voor het bisdom Utrecht. Op deze plek, waar een houten kerkje stond waar gelovigen uit de wijde omgeving al eeuwenlang samenkwamen, bouwde bisschop Balderik een stenen kerk, die de moederkerk werd voor gelovigen uit Oldenzaal en de wijde omtrek. De stoffelijke resten van de missionaris Plechelmus (ca. 650-734) bracht hij van Odiliënberg naar Oldenzaal. De allereerste kerk in Oldenzaal was gesticht door Plechelmus en kreeg van hem de naam Sylvester. Balderik verving de oorspronkelijke naam door de naam van Plechelmus zelf. Balderik heeft veel gedaan voor de kerstening van zijn bisdom en schonk aan de Oldenzaalse kerk een deel van de opbrengst van zijn eigen bezit. Volgens de Oldenzaalse (heiligen)kalender overleed hij op 23 december 975. Hij was 59 jaar bisschop van Utrecht.

De immuniteit van het kapittel

Het terrein onmiddellijk grenzend aan de kerk van Oldenzaal vormde de immuniteit. Dit was een geestelijk gebied, waar alleen het kerkelijk recht gold. De burgers van de stad hadden er niets te zeggen. De grens moest duidelijk herkenbaar zijn en het gebied werd daarom door een gracht gescheiden van de rest van de binnenstad. Bij de recente opgravingen is die immuniteitsgracht teruggevonden. Ook op de eerste kadasterkaart van Oldenzaal is het verloop van de gracht nog na te gaan. De kanunniken woonden binnen de immuniteit, aanvankelijk in één gebouw waar ze samen een gemeenschap vormden. Mogelijk stond het gebouw op de plek van het nog bestaande voormalige raadhuis van Oldenzaal. Omstreeks 1220 viel deze woongemeenschap uiteen en kregen de kanunniken eigen woningen binnen de immuniteit. In zijn artikel heeft Jan Oude Nijhuis de diverse huizen van de kapittelheren en de loop van de gracht rond de immuniteit, kunnen aanduiden en plaatsen op de kadastrale kaart van Oldenzaal.

Na het overlijden van bisschop Balderik

Het lichaam van Balderik werd in de St. Maartenkerk, de voorloper van de Domkerk, in Utrecht begraven. Ruim 500 jaar later, in 1481, werd het stoffelijk overschot van bisschop Balderik overgebracht naar de Plechelmuskerk. Hier kreeg hij een praalgraf in het koor voor het hoofdaltaar. De afgesleten en bijna onleesbare grafzerk maakte tijdens de Reformatie allerlei omzwervingen.Pastoor Gerritsen heeft er in 1939 voor gezorgd dat de grafzerk ingemetseld werd in de westelijke muur van de gotische zijbeuk van de Plechelmuskerk. De steen heeft een Latijnse tekst, die als volgt is vertaald: "In het jaar des Heren 1481 is hier begraven het gebeente van Balderik van Kleef, eens bisschop van Utrecht en stichter van dit kapittel. Zijn ziel ruste in vrede. Amen".