Het schattingsregister

Eigendom van erven

Tijd van ontdekkers en hervormers

Aan het begin van de 16de eeuw was het onrustig in Overijssel. Vanaf 1513 werden er hevige oorlogen gevoerd tussen de landsheer bisschop van Utrecht, de graven van Holland en de hertogen van Gelre. De bisschop stak zich voor de oorlogsvoering diep in de schulden. Hij zocht een oplossing voor zijn financiële nood in het opleggen van een schatting, een belasting op onroerend goed, aan de eigenaren van landerijen in het Oversticht. Daartoe werd in 1520 het zogenaamde schattingsregister opgesteld. Dit register geeft ons nu een goed beeld van de boerderijen die er toen binnen de gemeente Hellendoorn te vinden waren.

Eigenaren

Het blijkt dat er 111 grote boerderijen waren, 36 keuterboerderijen en 20 niet-bebouwde landerijen. De keuters hadden hun boerderijen illegaal op woeste stukken grond gebouwd, wat door de marken werd gedoogd, al dan niet tegen een kleine afkoopsom. Zij hoefden meestal geen pacht af te dragen.De meeste boeren waren geen eigen baas. Amper vijf van hen konden zich eigengeërfd noemen. Ruim 30 boerderijen waren in bezit van de verschillende adellijke huizen in de buurschappen. In Egede waren de meeste erven in bezit van het huis Rechteren dat bij Dalfsen ligt. In Hulsen waren alle erven in handen van de familie Van den Boetzeler van het huis Ter Molen of Schuilenburg. De buurschap Noetsele valt op omdat daar juist vrijwel alle boerderijen in handen van kerkelijke instellingen waren.

Pachters en leenheren

De bewoners van de meeste boerderijen in Hellendoorn en omgeving waren pachters met bepaalde gebruiksrechten. Hun verplichtingen bestonden uit het afdragen van een deel van de oogst en soms het verlenen van hand- en spandiensten. De boeren pachtten hun boerderij veelal van een leenman van de bisschop van Utrecht. Daarnaast waren er boerderijen die eigendom waren van bepaalde geestelijke instellingen, zoals abdijen (stiften), proosdijen en kerken.De leenverhouding tussen de bisschop van Utrecht en zijn vertrouwelingen in Overijssel is waarschijnlijk tussen de 11de en 14de eeuw ontstaan. Na die tijd werd het bezit van een leengoed langzamerhand een erfelijk recht van de leenman en zijn nakomelingen. Edelen bezaten zo boerderijen van generatie op generatie, gedurende vele honderden jaren.

Veranderende verhoudingen

In 1528 droeg de bisschop van Utrecht zijn macht en bezittingen in Overijssel over aan de Habsburgse vorst Karel V. Nadat de Staten van Overijssel zijn zoon Filips II als landsheer hadden afgezworen, ging ook de functie van leenheer over in handen van het provinciebestuur.Vanaf het einde van de zeventiende eeuw kwamen steeds meer boerderijen in handen van hun bewoners. Dit kwam vooral door de starheid van het pachtstelsel: de pachten bleven achter bij de stijgende landbouwprijzen. Dit was in het nadeel van de verpachters en bevoordeelde de pachtboeren. Geleidelijk ontstond zo een klasse van eigengeërfde boeren. Rond 1800 was het overgrote deel van de boeren baas over eigen huis en haard. In de Bataafs-Franse tijd werd ook het leenstelsel afgeschaft.