Klooster Aduard

IJkpunt 8

Klooster Sint Bernardus te Aduard werd in 1192 gesticht door twaalf cisterciënzer monniken en een abt van het Friese klooster Klaarkamp. Het was het eerste Groninger cisterciënzer klooster. De monniken gingen gekleed in grijze ('schiere') pijen. Onder de tweede abt van Aduard, Albertus I, begon de bloei. Het aantal monniken en lekebroeders groeide. Naast religieuze motieven speelde ook mee dat het klooster garant stond voor voedsel, kleding en onderdak.

Na circa 1240 kreeg het klooster vorm naar het voorbeeld van de Franse cisterciënzerkloosters: kloostergangen, een dormitorium (slaapzaal), een kapittelzaal, een keuken, een scriptorium (schrijfzaal) en een ziekenzaal. Goten vingen het regenwater op en een aftakking van het Peizerdiep zorgde voor de watervoorziening. Het hele terrein was voorzien van riolering. Het kloosterterrein kreeg in de 14e eeuw een eigen haventje, met een sluis als bescherming tegen hoog water.

De rijkdom van Klooster Aduard was enorm en het klooster groeide uit tot een machtsfactor van betekenis. Toen de kloostergoederen in 1595 overgingen naar de provincie, bezat het klooster 5510 hectare grond (ook in Friesland en Drenthe), verkregen door bijvoorbeeld aankoop, schenking en aanwas door inpoldering en ontginning. Een betere waterbeheersing zorgde ook voor bruikbaar land. Ongeveer 300 hectare was `corpusland', kloosterland gelegen direct rondom het klooster en in gebruik bij het klooster zelf.

Het klooster beschikte over meerdere verder weg gelegen `voorwerken' (ook wel aangeduid als `uithoven' of `monnikhuizen'), bedrijven als een boerderij, veengraverij, houtwinning of steenbakkerij, meestal geëxploiteerd door conversen (lekebroeders). Voorbeelden zijn de steenbakkerij in Lagemeeden en de boerenbedrijven Aduarder voorwerk en Fransumer voorwerk. De Schilligeham aan de Garnwerderweg, ten westen van Winsum, is ook een Aduarder voorwerk, gesticht in 1325. Er stonden enkele boerderijen binnen een omwalling. Ook het gehucht Alinghuizen ten noordoosten van Garnwerd is begonnen als een Aduarder voorwerk. Tussen Bedum en Middelstum, centraal in de provincie, lag de Roodeschool, een soort opleidingsinstituut voor aankomende monniken en priesters, dat zijn naam ontleende aan de rode dakpannen. Er stonden tenminste drie boerderijen en een school. Op het kerkhofje rustten de 29 leerlingen die bezweken tijdens de pestepidemie, die tussen 1347 en 1350 het leven kostte aan een derde van de Europese bevolking.

Aduard deed ook in de handel van zich spreken. De overschotten van de productie op het land en in de werkplaatsen (smidse, schoenmakerij) werden verkocht. Het klooster maakte gebruik van goedkope arbeidskrachten en belastingvrijstelling en vormde zo een geduchte concurrent voor de reguliere handel. De abdij kreeg in 1250 tolvrijheid van het Bisdom Utrecht en in 1263 een handelsprivilege van de bisschop van Bremen, waardoor de schepen van de abdij op weg naar Hamburg geen tol hoefden te betalen.

In de loop der jaren verdween de doctrine van soberheid. De kloostertucht verslapte. Het kloosterterrein werd verrijkt met visvijvers, een doolhof en een wandelpark.

De Reformatie maakte een eind aan het bestaan van het Aduarder klooster. De geuzen staken het klooster in 1580 in brand. De monniken vluchtten naar hun refugium (vluchthuis) in de stad, het latere Aduarder Gasthuis aan de naar hen genoemde `Munnikeholm'. Spaanse en Staatse troepen verwoestten het klooster, waarbij ook de kloosterbibliotheek in vlammen opging. De kloostergoederen werden geconfisceerd. De sloop van het eens zo uitgestrekte kloostercomplex was grondig: bij opgravingen werden nauwelijks meer stenen aangetroffen. De huidige N.H. Kerk van Aduard, opgetrokken in romano-gotische stijl, is de voormalige ziekenzaal van het klooster. Uit de stenen van het klooster -hier en daar nog terug te vinden - ontstond ter plaatse het dorp Aduard.

Kerken en kloosters
In de middeleeuwen waren kloosters samen met de kerken, steenhuizen en de grotere boerderijen lang de enige stenen gebouwen in een wereld die verder uit hout was opgetrokken. Er stonden zo'n 32 kloosters in de provincie Groningen. De kloosters ontplooiden een enorme activiteit op het gebied van landschapsinrichting, waterbeheer en kerkenbouw. Klooster Sint Bernardus te Aduard was de grootste, rijkste en meest dichtbevolkte abdij van Noord-Nederland.

De oudste nog bestaande gebouwen in het Westerkwartier zijn de kerkgebouwen die zijn gesticht op de zandruggen van het Zuidelijk Westerkwartier. In de middeleeuwen stond de kerk centraal in het dagelijks leven. Niet alleen bezochten de mensen vaak kerkdiensten, het kerkgebouw werd ook gebruikt voor belangrijke vergaderingen. De kerkbestuurders hadden een belangrijk aandeel in de rechtspraak, een taak die later werd overgenomen door de adel (jonkers). Het grondgebied van de kerk, kerspel genoemd, was de voorloper van de huidige gemeente-indeling. Een kerspel ontstond als een dorp een eigen kerk kreeg. Zo had iedere kerk zijn eigen kerspel. De middeleeuwse kerkgebouwen vertonen kenmerken van de romano-gotische bouwstijl, die in Groningen veel voorkwam.

Dochterkloosters Aduard
Klooster Aduard stichtte dochterkloosters in Ihlow bij Aurich, in Termunten (Sint Benedictus in Menterna = Grijze monnikenklooster) en de nonnenkloosters Yesse bij Haren, Sint Annen of Klein Aduard en het Grijze Vrouwenklooster in Midwolda.

Munnikepad
Eén van de oudste paden van Nederland is het Munnikepad (Aduard-Adorp-Ellerhuizen), dat deels voert over de oeverwal van een voormalige bedding van de Hunze. Iets ten noorden van Adorp loopt het pad nog steeds door de weilanden richting Ellerhuizen. Al in de 13e eeuw werd dit pad gebruikt door de Aduarder monniken op weg naar de Roodeschool. Archeologisch onderzoek wijst erop dat al in de 8e eeuw woonplaatsen hun uitgang hadden naar het Munnikepad. Een ander deel van het Munnikepad is de doorwaadbare plaats in het Reitdiep boven Wierumerschouw.

Kuzemer Klooster
Bij Oldekerk stond het Kuzemer klooster, een premonstratenzer vrouwenklooster. Het klooster bezat honderden hectare veen-, weide-, hooilanden en zeven boerderijen in het gebied De Jouwer. Verder is er weinig over het klooster bekend. Na de Reformatie werden stenen van het afgebroken klooster gebruikt voor het bouwen en funderen van boerderijen in de omgeving. De kloosterbezittingen vervielen aan de Provincie. Het kloosterzegel wordt bewaard in het Groninger Museum.

Klooster Trimunt
Het natuurgebied Jilt Dijksheide grenst aan Trimunt en is het enige overgebleven hoogveengebied in het Westerkwartier. Het is begroeid met heide. Bij Trimunt is aan het begin van de 13e eeuw het Cisterciënzer nonnenklooster Monasterium sanctimonialium in Tribus Montibus gesticht. 'Drie Bergen' duidt op de zandkoppen die boven het veen uitstaken. De nonnen ontgonnen gronden voor de landbouw, hielden schapen en sponnen. De abt van Aduard schonk in de 14e eeuw boerderijen en landerijen, zodat de nonnen beter in hun onderhoud konden voorzien. De Tachtigjarige Oorlog betekende ook het einde voor het klooster van Trimunt. Restanten van het klooster werden gebruikt als bouwmateriaal voor boerderijen in de buurt.