Op de boerderij

De melk van Diemen

Koeien waren heel lang heel erg belangrijk voor Diemen. Samen met de boeren en boerinnen speelden ze een hoofdrol in de geschiedenis van
onze woonplaats. Het waren koeien die de melk gaven waar de Diemense boeren eeuwenlang hun geld mee verdienden.

Van graan naar gras

Diemen is zo’n duizend jaar geleden ontstaan als boerendorp. Aanvankelijk verbouwden de boeren hier ook graan maar in de loop van de tijd werd dat steeds minder. Dat kwam omdat de bodem daarvoor te drassig werd. En dat had weer te maken met iets, waar eigenlijk niemand goed raad mee wist: de geleidelijke daling van de bodem. Daar werd in het eerste en derde hoofdstuk al iets over gezegd. Het ging heel erg langzaam, maar de akkers kregen toch steeds meer last van grondwater. Graan (rogge, haver, tarwe of gerst) kan daar niet goed tegen en daarom veranderden de boeren hun akkers in weiland en schakelden ze over op veeteelt. De koeien konden ’s zomers grazen in de weilanden en een deel van het gras werd gemaaid. Dat leverde hooi op waarmee de koeien in de winter, als ze op stal stonden, gevoerd werden.

Verse melk

Aan het eind van de middeleeuwen hielden de Diemense boeren zich bijna alleen nog maar bezig met het houden van koeien. Hun melk bracht aardig wat geld in het laatje, want in die tijd groeide het naburige Amsterdam uit tot een grote stad en de Diemense boeren en boerinnen konden hun verse melk elke dag in Amsterdam verkopen. Deze dagmelk werd vroeger ‘zoete melk’ genoemd. Die brachten ze daar met paard en wagen of met een schuit naartoe. Met het verdiende geld konden ze in Amsterdam bijvoorbeeld meel (voor het bakken van brood), linnen en  wol (voor het maken van kleren) of andere spullen kopen.

Van hout naar steen 

In het jaar 1514 werden bij een telling in opdracht van de Hollandse overheid 64 boerderijen geteld. Tot in de 20e eeuw bleef dat aantal min of meer gelijk. In de 17e eeuw kregen steeds meer boerderijen stenen muren en werd het riet op de daken steeds vaker vervangen door dakpannen. Dat verminderde het brandgevaar. Ook de stallen werden groter, zodat er meer koeien gehouden konden worden. Een aantal boerderijen was eigendom van rijke Amsterdamse families en werd aan de boeren verpacht (verhuurd). Die families gebruikten vaak het voorhuis van die boerderijen in de zomer als buitenhuis. Dat was veel aangenamer dan in de stad blijven. Omdat riolering nog niet bestond en al het vuil in de grachten werd gegooid stonk het ’s zomers in de stad en was het leven er ongezond. Op de boerderij leefde het boerengezin ’s zomers dan in de stal.

Beter gras en meer hooi

Vanaf het einde van de 16e eeuw konden de Diemense boeren meer koeien gaan houden. Dat kwam omdat er windmolens waren gekomen waarmee het waterpeil verlaagd kon worden en dat zorgde voor minder drassige weilanden. Het gras werd daar beter van. Daardoor was er voor de koeien meer te grazen en het leverde ook meer hooi op. In de wintermaanden, als de koeien op stal stonden, was er daardoor voldoende te eten voor ze..

Verdwenen koe

Eeuwenlang bloeiden de boerenbedrijven in Diemen. In 1935 telde Diemen nog 72 boerderijen, maar vijftig jaar later moesten steeds meer boerenbedrijven plaatsmaken voor nieuwe woonwijken. Daarmee verdween ook de koe grotendeels uit het Diemense landschap. Maar niet helemaal, want op de boerderij van Ria Schrama in Over-Diemen worden nog koeien gehouden.

Catrien van der Schot, boerendochter:

‘Op de boerderij werd sober geleefd en er werd hard en lang gewerkt. Op een boerderij ben je altijd bezig. Toen ik van school afkwam – ik was toen 12 jaar – moest ik gelijk meewerken. Dus ook ’s ochtends om vier uur opstaan om de koeien te melken.’ Herinneringen boerin Catrien van der Schot, boerderij Zeldenrust aan de Ouddiemerlaan (HKD jrg 4-1, 1994)

Ria Schrama, boerin

‘In de wintermaanden’, zo vertelt Ria Schrama, ‘als  de koeien op stal staan, loopt om kwart over vier de wekker af en het eerste wat ik dan ga doen, dat is de koeien van de stront schoon zetten. Zo met de bezem het vuil weghalen. En dan ga ik ze hooi geven. Ook het paard geef ik hooi. Daarna zijn de kalfjes aan de beurt en vervolgens de kippen en de schapen. Dan veeg ik de goot schoon en krijgen de koeien weer gras of hooi. Op een schoon bord zal ik maar zeggen. En dan gaan we melken.’ Herinneringen Ria Schrama, van boerderij Annahoeve aan de Overdiemerweg (HKD jrg 12-2, 2002)