Turfschippers

Tweede schippersplaats van Twente

Tijd van regenten en vorsten

Honderden jaren geleden was het al een geweldige bedrijvigheid op het Vriezenveense Oosteinde en in de Pollen. De boeren uit de omgeving staken hier turf als bijverdienste. De turf werd vervoerd door turfschippers. Voordat de Schipsloot er was, ging dat vervoer via de Bavesbeek. Dit was Vriezenveens enige ontsluiting over het water. De Bavesbeek kwam van de Bruinehaar, liep door De Pollen richting De Greften en Hamertjesplas en ging via de Kooijplas richting Blanke Meer, en zo richting Vriesen Aa en Hollandergraven. In de loop der eeuwen is deze waterloop echter verzand. Met onvermoeibare vlijt hebben de Vriezenveense boeren toen in het midden van de 17de eeuw een vernieuwde Schipsloot gegraven. Deze liep van achter in de Pollen via het Oosteinde richting Almelo tot voorbij de huidige Oostermaatweg en sloot daar aan op de Vriesen Aa. Vriezenveen groeide na Enter uit tot de tweede schippersplaats van Twente en was eeuwenlang het centrum van de turfschipperij. De vrije vaart over de Bavesbeek was bij privilege vastgelegd, maar de heer van Almelo redeneerde dat de nieuwe vaarweg niet tolvrij was. Dus moesten de schippers voor hun doorvaart tol betalen. Ook de Geesterense schippers wilden graag gebruik maken van de nieuwe vaarweg. In 1792 probeerden de Vriezenveners opnieuw een verbod uit te lokken, maar de heer van Almelo besliste anders.

Eenmanszompen

De turfschuiten waren eenmanszompen van 8,5 m lengte 1.6 m breedte en de bodem van de schuit was nog geen 1,25 m breed. In de voorzomer groef men de turf, die in de zomer werd gedroogd en in november begon men met varen. Men bracht de turf naar Almelo, Zenderen, Borne en zelfs naar Rijssen en Goor. Turf halen ging niet altijd even eenvoudig. Van het Oosteinde richting het veen stijgt de bodem langzaam. Overal werden schutten en sluizen geplaatst. Naar het Gravenveen bij Bruinehaar moest men ongeveer zeven keer hogerop. Een soort watertrap naar het veen. Het varen begon 's morgens vroeg. Men moest overleggen wie het verst in het veen moest. Deze ging voorop. De schuiten werden aan elkaar vastgemaakt. Als de rij dan klaar lag, kon men vertrekken. Eerst ging dat nog wel gemakkelijk. Kwam men bij de eerste hindernis, dan gingen twee mannen naar voren, trokken de plank weg om de doorgang vrij te maken. Dan begon het water, dat soms wel 80 cm hoger lag, met geweld door de opening te stromen. De mannen wierpen zich in de touwen, en met veel krachtsinspanning kwam men tegen de stroom op. Bij de volgende schut herhaalde zich het spektakel. Was men op de bestemming, dan haakte men af.

Schipper en kruier

Het laden deed men met z'n tweeën. Behalve de schipper was er ook een kruier. Men gebruikte twee kruiwagens. De kruier bracht de turf bij de schuit. Daarna nam de schipper de kruiwagen over, liep over de 4 meter lange loopplank en stortte hem leeg. De plank lag over beide boeisels en op de wal. De turf werd voorin en opzij strak opgepakt en in het midden los gestort. Er werd een zeil en loopplank over de turf gelegd. Op de terugweg ging men dan soms weer met geweld door de schut naar beneden. De vernieuwde Schipsloot langs de Paterswal is in 1849 gegraven, waardoor men ook turf uit de Ruslandvenen, dichtbij Sibculo en Kloosterhaar, kon aanvoeren. In de winter van 1850/1851 passeerden ongeveer 900 schuiten met turf de tolbrug bij de Paterswal. In de nachtelijke uren gingen de schippers al richting Almelo om de turf naar de klanten te brengen. In het pikkedonker ging men dan richting de sluizen van Linker (deze waren speciaal voor de turfschippers aangelegd) verder het Twentse land in. Aan het einde van de 19de eeuw gingen er nog elke dag 20 tot 30 schuiten het veld in (soms wel 50) en woonden er op het Oosteinde, langs de Geesterenseweg en in De Pollen nog zo'n 70 turfschippers. Het allerlaatste turfschuitje of tjörfschuutien, zoals de Vriezenveners zeggen, ging in 1927 door de Schipsloot.