Oorlog met Zwolle

Rivaliteit en samenwerking

Tijd van ontdekkers en hervormers

Een ambitieuze stad als het laatmiddeleeuwse Kampen duldde geen concurrentie in zijn directe omgeving. Wilsum en Graf­horst waren officieel steden met een eigen stadsrecht, maar meer dan wat gegevens over Wilsumer schippers op de grote vaart zijn ons uit de historische bronnen niet overgeleverd. Economisch kwamen ze niet tot bloei en ook uiterlijk bleven het dorpen. Even verderop heeft Genemui­den, dat al in 1275 door de bisschop tot vrije stad was verhe­ven, door de grote concurren­tie nooit volle­dig tot ont­plooi­ing kunnen komen. In de 16de eeuw is vanuit Kampen zelfs gepro­beerd om het van zijn stede­lijke status te beroven, maar die poging is uiteindelijk gestrand.

Rivaliteit

Een stuk moeilijker lag de verhouding met Zwolle, de meest directe concurrent van Kampen op minder dan vijftien kilometer afstand. In de 14de en de 15de eeuw was er sprake van samen­werking. Men bestreed de roofridders van Voorst en Kuinre, bepleitte de stedelijke belangen in de handel op Noord-Europa of stemde zijn politiek ten opzichte van de lands­heer op elkaar af. Dat gezamenlijk op­trekken leidde tot het machts­blok van de "Drie Steden", uiter­aard met de moeder­stad Deven­ter erbij. Het dwars­bomen van elkaars ambi­ties was daar­mee niet van de baan. Vooral de verbe­te­ring van de verkeers­verbin­dingen was een gedurige bron van conflic­ten. Kampens levens­ader was de IJssel, die van Zwolle liep via Zwartewater en Vecht. Zwolle verlangde een vaarver­binding met de IJs­sel, Kampe­n wist die steeds tegen te houden. Maar toen Kampen omstreeks 1380 een vaart wil­de aan­leggen door het pas ontgon­nen Mas­tenbroek naar Hasselt, begon het met de graaf­werkzaamheden zonder toestem­ming van de landsheer en zonder enig overleg met zijn buren. Een halve eeuw later troefde Zwolle zijn rivaal af met de ver­wer­ving van de stapel op de Vecht­handel, waarvan de veelge­vraagde Benthei­mer zand­steen het hoofdproduct vormde. Intussen stag­neerde in Kampen de economische groei.

Conflict

In 1520 kwam het tot een openlijk conflict tussen Kampen en Zwolle over de tolheffing op de schepen die de IJssel en het Zwartewater bevoeren. De IJsseltol was in handen van Kampen, maar een Zwartewatertol had nooit bestaan. Die was door Kampen ingesteld omdat het scheepvaartverkeer steeds vaker van de weg over Zwolle gebruikmaakte. Beide steden gingen over tot gewa­pende roof en plundering. Na veel moeite werd het conflict gesust en begonnen moeizame onderhandelingen. Toen stelde Zwolle een ongekende daad door zijn lands­heer te verwisselen voor Karel van Egmond, hertog van Gelre en de grote tegenstre­ver van de ambities van Karel V. Diens oud­oom Filips van Bour­gondië was inmid­dels tot bisschop benoemd en dus ook voor Zwolle het hoogste gezag. Het overlopen naar de vijand lever­de de inwo­ners van de Zwartewaterstad voor eeuwig de bijnaam blauw­vingers op, wat zoveel betekent als meinedigen.

Samenwerking

Na 1543, toen Karel V eindelijk de Neder­landse gewesten onder zich had verenigd, kwam het opnieuw tot politieke en econo­mische samenwer­king. Binnen de Staten van Overijssel hadden de Drie Steden in de IJsselstreek het goed­deels voor het zeggen. De stedelijke muntslag van Deven­ter, Zwolle en Kampen werd via het systeem van de "driesteden­slag" uiteindelijk geconcen­treerd in het muntatelier in Kampen, dat gevestigd was in het gebouw van het voormalige Bovenconvent. Ook op andere punten werkten Zwolle en Kampen sa­men, bij­voor­beeld bij de stimule­ring van de textiel­indus­trie. Na 1815 trokken beide steden op het gebied van de infra­struc­tuur aanvanke­lijk één lijn. De aanleg van de Wil­lems­vaart, de langver­beide verbin­ding van Zwolle met de IJssel (1819), werkte ook gunstig voor Kampen. Via vaste veerverbin­dingen, al spoedig onderhou­den met stoom­schepen, bleef het vanuit Amster­dam de invals­haven voor heel Oost-Nederland. De aanleg van de "kunst­weg" tussen beide steden via 's-Heeren­broek kort na 1830 was een werk waarnaar heel Neder­land kwam kijken.

Hernieuwde rivaliteit en samenwerking

Inmiddels was Zwolle hoofdstad geworden van het departement, en later de provincie Overijssel. Dat gaf het een streepje vóór op beide andere grote steden, waarvan Deventer tot dus­verre de eerste en oudste was geweest, en Kampen lange tijd de economisch sterkste. Na 1860 kwam de oude rivaliteit opnieuw aan het licht en dat ging vooral weer om de verkeersverbindin­gen. In de Zwol­sche Diep­kwestie ging het om de verbete­ring in de vaargeul door het huidige Zwartemeer, die Zwolle een voor­sprong gaf. Kampen worstelde opnieuw met een sterke verzanding van de IJsselmonden. Bij de tracéke­uze voor de spoorwegaanleg werd Zwolle het knooppunt tussen Noord en Oost. De verwachting dat Kampen een exportha­ven zou kunnen worden voor de opkomende Twent­se tex­tiel­indus­trie ging daarmee in rook op. Zwolle had nu een bijna onover­brugbare voor­sprong en wist die tot in de tweede helft van de 20ste eeuw uit te buiten. Het werd in alle opzichten een centrumstad voor de regio. Pas tegen het einde van de eeuw leidden nieuwe inzich­ten in ruimtelijke ordening en bestuurlijke samenwerking tot het idee van een "netwerk­stad". Daarmee is de regio Kampen-Zwolle een nieuwe episode in zijn geschiedenis ingegaan.