Academiestad

Nieuw elan van korte duur

Tijd van televisie en computers

Door de drooglegging van de polders was de strategische ligging van Kampen na de Tweede Wereldoorlog sterk verbeterd. Dit leek mogelijkheden te bieden voor de plaatselijke economie. Onder leiding van burgemeester Berghuis probeerde de stad handel en industrie te stimuleren, onder meer door het aanleggen van een betere infrastructuur, met een modern wegennet en aantrekkelijke industrieterreinen. Het beleid leverde resultaten op, maar er waren ook tegenslagen. Een grote klap was het vertrek van het garnizoen en de Dienst Zuiderzeewerken, waardoor verschillende grote gebouwen leeg kwamen te staan en teloorgang dreigde.

Christelijke academies

Al in 1968 voerde de heer Wim Veenendaal namens de Theologische Hogeschool, gesprekken met het Ministerie van Onderwijs over vestiging van hoger onderwijs in de stad. Met de komst van burgemeester Van Tuinen werd dit initiatief verder uitgewerkt. Als historicus had hij oog voor het cultuurhistorische erfgoed en stimuleerde hij onderwijs en wetenschap, bijvoorbeeld door de oprichting van de IJsselacademie in 1977. Door inzet van zijn landelijke contacten in politieke en bestuurlijke sectoren, onder meer met leden van het Christelijk Cultureel Studie Centrum (CCS), wist hij een sociale academie naar de stad te halen. Hij maakte daarbij dankbaar gebruik van de landelijke tendens om hoger onderwijs beter te spreiden en de inhaalslag die de protestants-christelijke zuil bij de "verdeling" van deze instellingen op dat moment maakte. In 1976 kwam zo de Sociale Academie de IJsselpoort naar de stad. Onder een nieuw College met burgemeester Kleemans, werd dit beleid voortgezet. In 1978 volgde de Christelijke Academie voor Beeldend Kunstonderwijs; in 1979 de Christelijke Academie voor expressie door Woord en Gebaar en in 1980 de Christelijke Academie voor Journalistiek. De komst van de HBO-instellingen paste in het streven om de twee Theologische Hogescholen in Kampen een bredere basis te geven. Tegelijkertijd gaf hun komst een belangrijke impuls aan het op gang gekomen proces van stadsherstel. De instellingen vestigden zich merendeels in de grote leegstaande gebouwen en voorkwamen zo leegstand en sloop. De honderden ‒ enige tijd zelfs duizenden ‒ nieuwe studenten werden ondergebracht in fris gerenoveerde complexen.

Progressieve invloed

De invloed van de komst van de studenten was enorm, op verschillende terreinen. Het straatbeeld veranderde voorgoed, door de lijfelijke aanwezigheid van de nieuwe inwoners, maar ook door hun uitingen als posters en graffiti. De economie floreerde, vooral de horeca en middenstand, die ook van sfeer en aanzien veranderde. De Stadsgehoorzaal vervulde een rol bij het theateronderwijs. Nieuwe "Kamper" toneelgezelschappen als Lijn Negen en de Blauwe Zebra gaven er voorstellingen. Het aantal expositieruimtes groeide, bijvoorbeeld door de komst van Galerie Drie en de ingebruikname van de synagoge als Gemeentelijke Expositieruimte. De Filmclub maakte gouden tijden door. Het politieke krachtenveld verschoof naar links, wat direct en indirect doorwerkte op verschillende terreinen. De Kamper jeugdcultuur veranderde door de ‒ in het begin vaak harde ‒ confrontaties met de nieuwelingen. Er is bijna geen terrein te verzinnen waarop de nieuwe en vaak kritische impuls van de HBO-instellingen geen invloed heeft gehad.

Blijvende sporen

Dit alles was echter van relatief korte duur. Concentratie werd het nieuwe modewoord. De HBO-instellingen gingen onderdeel uitmaken van de hogeschool Windesheim en verhuisden naar Zwolle. Eind jaren negentig vertrok de Sociale Academie, gevolgd door de Academie voor Journalistiek. De Expressie- en de Kunstacademie hielden het langste vol, maar ook de laatste verliet in 2005 de stad. Het effect is groot. Een stad die was opgeschud uit een enigszins gezapig bestaan dreigt weer in de eigen schulp te kruipen, vooral op sociaal-cultureel gebied. De jaarlijkse inbreng van een nieuwe lichting studenten, met hun energie, daadkracht en ideeën wordt node gemist. Toch blijft de periode van de academies indirect nog doorwerken. Tientallen, zo niet honderden studenten zijn achtergebleven, hebben zich definitief in Kampen gevestigd en zijn zo geworteld in de samenleving dat ze niet meer als zodanig opvallen, maar ondertussen veel invloed hebben. Overal duiken oud-studenten op, als ondernemer, als ambtenaar, als journalist, bij instellingen en musea, of op onderwijsinstellingen. Velen van hen oefenen vrije creatieve beroepen uit, die zorgen voor relatief grote economische impulsen in een samenleving. Zij zullen blijvende sporen achterlaten.