Van Saks tot Randstedeling

Nieuwkomers en passanten

Tijd van televisie en computers

Van de 17de tot in de 19de eeuw reisden veel Duitsers, vooral uit Westfalen, naar het Land van Vollenhove om in de vervening te gaan werken. Deze seizoenarbeiders trokken vanaf de laatste week van maart tot 14 dagen voor Sint Jacob (25 juli) bij honderden het veld in om turf te steken en te baggeren. Ze hielden er hun verblijf in verplaatsbare houten vervenershutten, tenten genoemd. Deze tijdelijke arbeidskrachten werden met de niet zo vleiende volksbenaming van poepen aangeduid. De familienaam Poepjes die in dit gebied voorkomt, herinnert aan de Duitse oorsprong van de naamdragers.

Ruggen naar elkaar, blik naar buiten

Het Land van Vollenhove ligt ingeklemd tussen Salland, Drenthe, Friesland en Flevoland, voorheen de Zuiderzee. De bewoning van het gebied is vooral aan de randen te vinden; in het midden liggen de moerassen en meren. De blik van de inwoners was daarom vooral naar buiten gericht: de mensen van het westen op de kusten van de Zuiderzee en Steenwijk had zijn eeuwenoude kerkelijke banden met Drenthe en Stellingwerf. Tot op de dag van vandaag vinden de plaatsen Emmeloord, Wolvega en Meppel elk een deel van hun verzorgingsgebied in de Kop, maar Steenwijk wint terrein sinds de vorming van de gemeente Steenwijkerland.

Oorspronkelijke bewoners

Naar de herkomst van de eerste bewoners van het Land van Vollenhove moeten we gissen. Verwacht mag worden dat het een mengeling betrof van Saksen en Friezen, met misschien ook een klein Frankisch aandeel. Zo was de middeleeuwse boerenbevolking op de hogere gronden denkelijk van Saksische herkomst. Voor de ontginning zijn rond 1100 hier en daar kolonisten van elders aangetrokken, vooral Friezen en vanuit Salland.

Joden

De eerste Joden in het Land van Vollenhove vestigden zich er in de 17de eeuw. De grootste Joodse gemeente met sjoel ontstond in Steenwijk. Ook in Vollenhove, Oldemarkt en Kuinre woonden enkele Joodse gezinnen, van wie sommige later verhuisden naar Blokzijl. De overzeese contacten via het drukke scheepvaartverkeer over de Zuiderzee werkten als een (huwelijks)schakel tussen Asjkenazische (Duitse en Oost-Europese) en Sefardische (Spaanse en Portugese) Joden. De moheel (Joodse rituele besnijder) van Oldemarkt genoot aanzien tot ver buiten de eigen gemeente: zijn besnijdenisregister van 1786 tot 1813 bevat namen van buiten de regio. Er bestaan nog Joodse begraafplaatsen in Blokzijl (11 stenen) en Steenwijk (169 stenen).

Voeden en opvoeden

Vanaf 1820 vestigden armoedzaaiers, vooral uit de Hollandse steden, zich als kolonisten van de Maatschappij van Weldadigheid in Kolonie III Willemsoord. Hun vrij zuivere uitspraak van het Nederlands bleef lang het kenmerk van hun nazaten. Onder de kolonisten in Willemsoord waren ook Joden. Zij woonden tussen 1830 en 1890 op De Pol, in de volksmond de Jodenhoek of Jodenpolle genoemd. Was de kolonie er vooral op gericht om mensen op te voeden tot fatsoenlijk burgers en economische zelfredzaamheid, tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog kwamen duizenden evacués uit het zwaar getroffen België en Frankrijk naar Nederland om aan te sterken, ook naar Steenwijk en Oldemarkt.

Kampbewoners

De crisisjaren van de jaren '30 in de vorige eeuw brachten grote werkloosheid. Ontginning van heidegronden en moerasgebieden bood hier werkverschaffing aan velen uit het Westen. Om de tewerkgestelde werklozen te huisvesten werden Rijkswerkkampen gebouwd. De namen van sommige van deze barakkenkampen zijn afgeleid van de herkomst van de arbeiders: Rotterdam A en B, Utrechtsekamp, Haagschekamp. Papendrechtsekamp. Het Rijkswerkkamp Beenderribben bij Muggenbeet, dat in de oorlog korte tijd gebruikt was als doorgangskamp voor Joodse mannen en na de oorlog als strafkamp voor NSB-ers, zou in de jaren '50 onderdak bieden aan Molukkers. Molukse ex-militairen van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) werden in deze barakken gehuisvest toen na de soevereiniteitsoverdracht hun aanwezigheid in Indonesië onhoudbaar was geworden.

Zomergasten

Aangetrokken door de rust en schoonheid van het gebied streken vanaf de eindjaren '50 steeds meer mensen vanuit de Randstad neer in de Kop. Meestal niet als permanente inwoners, maar vaak als tijdelijke bewoners van een tweede huis gedurende een deel van het jaar.

In een recreatiegemeente als Steenwijkerland kan de bewoning van een zomerhuisje ongemerkt overgaan in permanente bewoning. Per 2012 mogen gemeenten zelf bepalen of zulke permanente bewoning is toegestaan.