De steden

West-Friesland was niet alleen platteland, het was befaamd om zijn steden, om Hoorn en Enkhuizen. Minder belangrijk was Medemblik, maar dat was wel de oudste stad. Medemblik is ontstaan vanaf de achtste eeuw op de zuidoever van de Medemelacha, de tegenwoordige Middenleek en ontwikkelde zich tot handelsplaats in de noord-zuid-route door het Vlie.

Ook de andere kuststeden - die Medemblik op den duur inhaalden - ontstonden op een hoge plek; Medemblik, Enkhuizen, Hoorn en Alkmaar liggen aan de Omringdijk. Enkhuizen ontstond aan de Vissersdijk en Breedstraat, Hoorn bij een sluis in de Omringdijk. De eerste bebouwing was daar in de hoek, 'horn', waar het Grote Noord op de Omringdijk aansloot ter hoogte van waar nu Grote Oost en West liggen. De situatie was ideaal voor schepen, er was een kil, die op haar beurt werd beschut door het Hoornse Hop.

Hoorn ontwikkelde zich van dorp tot stad in de veertiende eeuw; de Rode Steen werd er al vroeg marktplein. De Steen lag strategisch ten opzichte van het achterland, vooral voor de handel in zuivel. Hoorn was stapel- en overslagplaats voor West-Friesland en Kennemerland. Ook de visserij mocht er wezen, vooral sinds de Hoornse uitvinding van het gebreide haringnet, in 1416.

Hoorn had toen bijna 4000 inwoners, Enkhuizen 1900 en Medemblik 1300. Ook de eerste twee hadden inmiddels stadsrecht met een eigen bestuur, rechtspraak en verdediging.

Het stadsleven kreeg allure. Er ontstonden gilden. Hoorn had rond 1500 drie kerken en negen kloosters en was dus ook centrum van geestelijk leven. In 1426 kreeg het wallen, die in 1508 werden uitgebreid en van torens voorzien. Maar Enkhuizen trof het nog beter. Was Hoorn van de veertiende tot de zestiende eeuw de belangrijkste, na 1550 ging Enkhuizen het voorbij, met in 1650 meer dan 20.000 inwoners. Na Amsterdam en Haarlem was het de grootste stad van Noord-Holland! Hoorn en Enkhuizen hadden veel gemeen, zij het dat Enkhuizen het meer moest hebben van de 'Grote Visserij', die op haring. Het stadsleven is vooral ook bekend geworden via de stadsarcheologie; er zijn veel voorwerpen opgegraven. Zo weten we bijvoorbeeld veel van de oude aardewerkfabricage.

Ooit waren beide steden centra, schakels in het internationale handelsverkeer. Dat heeft hun bloei in zekere zin buitensporig doen zijn. Maar steeds meer ging Amsterdam die handel beheersen en werd de handel van kleinere steden daarop afgesteld. Hoorn was de eerste die, in 1529, een beurtvaart had op Amsterdam, met vaste tijden. Maar dat de West-Friezen meer vervoerders dan kooplieden werden, was toch pas later. Niet lang na 1650 kwam de definitieve omslag, vooral ook door de schade die kapers de vloot toebrachten; steden begonnen te verschrompelen. In feite bleef hun niet veel meer over dan de functie van regionaal centrum, met de voorzieningen die daarbij hoorden. Het aantal inwoners daalde dramatisch; Enkhuizen had er rond 1850 nog maar zo'n 5000, Hoorn tussen 1815 en 1830 nog 7500. Daarna ging het in Hoorn wat beter, in 1861 had het nog net geen 9200 inwoners.

Het gevolg van de ontvolking was dat bouwwerken overbodig werden en te duur voor onderhoud. Zo verdwenen in Hoorn stadspoorten, wallen, het stadhuis op de Steen en wel 1600 panden.

In de negentiende eeuw werden de West-Friese steden 'dode steden' genoemd; nu trekt die vergane glorie elk jaar tienduizenden toeristen en levert ze opnieuw geld op.

Uitgelicht

De bloei van de West-Friese steden vloeide vooral voort uit de Europese handel; dus minder uit de handel van de Oost- en West-Indische Compagnieën. Toch getuigen juist van die laatste twee de gebouwen. In Enkhuizen het Peperhuis aan de Wierdijk met zijn tweeling trapgevel en het pakhuis aan de Paktuinen. In Hoorn staat aan het noordoosten van het Kerkplein het Admiraliteitsgebouw. Aan de Muntstraat is de Kamer van de Oost-Indische, aan de Binnenluiendijk van de West-Indische Compagnie. Pakhuizen van de Oost-Indische zijn er nog onder de Boompjes; de Vereniging Oud-Hoorn zetelt er.