De Zijpe heroverd op de zee

'Nova Roma', het nieuwe Rome, noemde de renaissanceschilder Jan van Scorel in 1552 zijn plan voor de bedijking van de Zijpe, het grote kwelder- en wadgebied ten westen van de Westfriese Omringdijk. Op een fraaie kaart van het ingedijkte land had hij alvast zeven dorpen ingetekend. Elk dorp droeg de naam van één van de zeven hoofdkerken van de heilige stad. Als hij zijn ambitieuze plan tot uitvoering kon brengen, zou in Holland voor het eerst een gebied van flinke omvang worden teruggewonnen op de zee.

Van Scorel (1495-1562) was niet alleen een begaafde kunstenaar, maar ook een behendige zakenman. Hij wist op de beurs van Antwerpen een groep Vlaamse kooplieden voor zijn project te interesseren. Het tij was gunstig, want met stijgende graanprijzen steeg ook de prijs van landbouwgrond, terwijl de Zuid-Nederlanders op zoek waren naar nieuwe investeringsmogelijkheden voor het geld dat zij met de handel verdienden. Ook bij de bestuurders in Holland kon Van Scorel op bijval rekenen. De bedijking van de Zijpe zou een einde maken aan de aanhoudende waterdruk op de Omringdijk, die bij storm al vaak tot bijna-ongelukken had geleid.

Van Scorel was overigens niet de eerste die probeerde de Zijpe in te dijken. Al in de veertiende eeuw stak de abdij van Egmond veel energie in het bedijken van delen van dit gebied. Deze bedijking ging echter verloren. Het was een toepasselijk voorspel voor de moeizame indijking die op Van Scorels plannen volgde.

Want het 'nieuwe Rome' werd de Zijpe niet. De uitvoering van het project ging van start in een bescheidener opzet dan Van Scorel voor ogen stond en duurde al met al bijna een halve eeuw. In 1555 en 1570 braken tot twee keer toe de dijken en kon het werk opnieuw beginnen. Vervolgens, in 1573, werd de polder met opzet onder water gezet om het Spaanse leger bij het beleg van Alkmaar de pas af te snijden. De Zuid-Nederlandse geldschieters hadden intussen een vermogen verspeeld en trokken hun handen ervan af. Pas in 1597 lukte het de inpoldering tot een goed einde te brengen. Het geld kwam ditmaal grotendeels van welgestelde kooplieden uit Amsterdam en Alkmaar. Op hun kavels op het nieuwe land lieten zij pachtboerderijen bouwen, maar ook zomerverblijven voor zichzelf en hun familie.

De Zijpe kreeg de nog altijd bestaande indeling in twintig min of meer zelfstandig bemaalde polders, aangeduid met de hoofdletters A t/m I en K t/m U, naast de kleine Hazepolder bij Petten, genoemd naar Van Scorels Antwerpse compagnon Servaes de Haese. Mede door de 'dorheijt van 't seesant', vooral in noordelijke polders, verliep de ontginning moeizaam. Toch was het uiteindelijke slagen van de bedijking een belangrijke overwinning. Het succes smaakte naar meer.

Van Scorels experiment markeerde halverwege de zestiende eeuw in Holland de overgang van een defensieve naar een offensieve strijd tegen het water. Na een reeks kleinere bedijkingen kwam de herovering van verloren land vanaf 1600 in een stroomversnelling. In de Noordkop was het na de Zijpe de beurt aan de Wieringerwaard, die droogviel in 1610. Een van de grootgrondbezitters in de nieuwe polder was raadpensionaris van Holland Johan van Oldenbarnevelt. Hij had dan ook alle belang bij de aanleg, nog in datzelfde jaar, van de grote zanddijk tussen Callantsoog en het eiland Huisduinen, die naar hem de Oldebarneveltsdijk werd genoemd. Tegen de dijk ontstonden duinen, waardoor het achterliggende kweldergebied het Koegras werd beschermd tegen inbraken van de zee.

Tussen de Zijper zeedijk en Callantsoog was al in 1553, tijdens de eerste bedijking van de Zijpe, de Noord- en Zuidschinkeldijk gelegd. Huisduinen en Callantsoog waren door deze verbindingen met het vasteland voorgoed eiland-af. Op Texel volgde in 1629-1630 de aanleg van de stuifdijk tussen De Koog en het noordelijker gelegen eilandje Eierland. De bedijkingen en inpolderingen leverden niet alleen honderden hectaren landbouw- en weidegrond op. Van cruciale betekenis voor de toekomst was dat zij de Noordkop verlosten van een aantal zwakke en gevaarlijke plekken in de zeeweringen.