Langs wegen en vaarten

Overal waar mensen wonen, zijn wegen nodig. Langs de belangrijke route die Haarlem met Leiden verbond, lagen al in de middeleeuwen de buurtschappen Heemstede, de Glip en Bennebroek. Om van de ene naar de andere dorpskern te komen, ontstonden spontaan zandpaden of karrensporen.

Waar Binnenweg, Raadhuisstraat en Zandvaart samenkomen, lag in de 17de eeuw een druk verkeersknooppunt: hier, bij de IJzeren Brug (zie ook tekening rechts), kruiste de belangrijkste noord-zuidverbinding van het dorp de vaart, die gegraven was voor de afvoer van zand en ten behoeve van de blekerijen. Niet voor niets zat hier een herberg, de latere 1ste Aanleg. De Zandvaart stond in verbinding met het Haarlemmermeer, en daarmee met Amsterdam. Ook Bennebroek had zo'n plek op de kruising van de Binnenweg-Schoollaan met de Reek.

Karrensporen
Het gebied binnen de huidige grenzen van Heemstede en Bennebroek bestond oorspronkelijk uit ongerepte duinen en uit drassig veen ten oosten van de Binnenweg. In de middeleeuwen ontstonden er in het westen van Holland steden zoals Leiden, Haarlem en Alkmaar. De handel tussen de steden en het platteland kwam op gang omdat de bewoners van de steden steeds meer behoefte hadden aan voedsel en brandstof (hout en turf) om hun huizen te verwarmen. Zo ontstonden zandwegen die vaak niet meer waren dan een karrenspoor vol met kuilen en hobbels. Langs deze wegen kwamen enkele buurtschappen tot stand, waaronder Heemstede, de Glip en Bennebroek. Het meest gangbare vervoersmiddel in die tijd was de benenwagen (marskramers, pelgrims, e.d.). In de loop van de middeleeuwen werd steeds meer gebruik gemaakt van het paard met of zonder wagen of de hondenkar. Regelmatig waren de wegen voor paard en wagen onbegaanbaar omdat de wielen in het mulle zand of de modder bleven steken. De eerste wegen werden pas in de loop van de 19e eeuw bestraat om aan deze problemen het hoofd te bieden.

Naar de kerk
De belangrijkste wegen in het gebied waren de Herenweg en de Binnenweg. Deze wegen liepen van noord naar zuid op de overgang van de veengebieden en strandwallen, waarlangs de boerderijen, hofstedes en de oude dorpskernen lagen. In en om de buurtschappen liepen bovendien de kerkpaden waardoor de kerk vanuit alle richtingen goed te bereiken was. Een deel van zo'n historische Kerkweg/Doodweg naar de kerk op het Wilhelminaplein is nu nog terug te vinden in het wandelbos Groenendaal. De katholieke Bennebroekers hadden het Qua-laantje, een kerkpad waarover de katholieken naar Vogelenzang liepen om een bezoek te kunnen brengen aan de RK-statie.

De trekschuit
De eerste vaarten in Heemstede en Bennebroek zijn in het begin van de 17de eeuw gegraven om zand af te voeren nodig voor uitbreidingen van de steden, met name Amsterdam. In 1657 werd in acht maanden tijd de trekvaart tussen Haarlem en Leiden gegraven. Hier voer tot ongeveer 1860 de trekschuit. Vergeleken met een paard en wagen was de trekschuit een comfortabel vervoermiddel voor reizigers.