Slag bij Vreeswijk

Over Hoeken en Kabeljauwen

Op 13 oktober 1481 vond er bij Vreeswijk (het huidige Nieuwegein-Zuid) een heuse slag plaats. Deze veldslag kwam in oude geschiedenisboeken terecht als de 'Slag bij De Vaart'. Het vijandelijk treffen vormde een onderdeel van de zogeheten stichtse Oorlog (1481-1483). Op zijn beurt maakte deze gewapende strijd weer deel uit van de langdurige en langslependen Hoekse en Kabeljauwse twisten (1350-1492).

'Het gaat er Hoeks en Kabeljauws aan toe …'
Deze inmiddels in onbruik geraakte uitdrukking is van toepassing op een sfeer die als rommelig, lawaaierig en vooral ruzieachtig kan worden omschreven. Ze verwijst naar een ver verleden, waarvan zowel de oorsprong als de naamgeving nog altijd onduidelijk blijven. Het betrof immers een voortdurende, onoverzichtelijke strijd tussen 'partijen', die zich voornamelijk afspeelde in het graafschap Holland. Aanleiding voor de twisten vormde het kinderloos overlijden van de Hollandse graaf Willem IV in 1345. Na zijn dood hadden naast zijn zuster en opvolgster, Margaretha van Henegouwen (1310-1356) ook haar zoon Willem V van Beieren (1330-1389) bestuurlijke macht in het graafschap gekregen. Dat leidde tot een dynastieke crisis tussen moeder en zoon.
Aanhangers van Willem V werden Kabeljauwen genoemd, waarschijnlijk omdat in het familiewapen van het Huis Beieren blauwe ruiten waren verwerkt. Die riepen de associatie op met schubben van een vis. Margaretha's aanhangers werden vervolgens als Hoeken gekarakteriseerd, een afleiding van het Middelnederlandse hoec ('vishaak'). Met een Hoek viel dus een Kabeljauw te vangen.

Holland
Dynastieke, economische, sociale en politieke factoren speelden afwisselend een rol tussen ruwweg 1350 en 1500. Duidelijke scheidslijnen waren amper te trekken. Bij zeer veel edelen - maar ook in steden - bepaalde de traditie de partijkeuze; maar feitelijk handelde de strijd vooreerst over de uitoefening van de staatsmacht en werd dit conflict primair uitgevochten binnen de adel. Te midden van deze elite probeerden edelen hun eigen macht en invloed te vergroten. In een veranderende samenleving, waarin de rol van de adel tanend was, manifesteerde een opkomende burgerij zich steeds meer. Zij keerde zich af van het oude feodale stelsel met zijn clans en adelsvetes, die zelfs resulteerden in persoonlijke vetes binnen één adellijke familie. Al snel mengden de steden zich ook in het conflict. De strijd ging in naam weliswaar om de bestuurlijke macht in Holland, maar zij diende vooral ieders eigenbelang. Elke stad had andere handelsrechten, zoals in bier of in textiel ('laken'). Elke stad was erop uit handelsrechten van andere steden weg te kapen. Geregeld liepen steden en edelen over van het ene naar het andere kamp. Het was dus zeker geen strijd om principes en idealen.
Na het overlijden van graaf Willem VI (1417), veranderde de oorlog in een strijd om de rechten van zijn dochter Jacoba van Beieren (1401-1436) om de opvolging in de graafschappen Holland, Zeeland en Henegouwen. De Hoeken kozen partij voor Jacoba, terwijl de Kabeljauwen de aanspraak op de macht van haar oom Jan VI van Beieren (1374-1425) - prins-bisschop van Luik - verdedigden. Deze tweestrijd, die aanvankelijk werd gekenmerkt door losse, relatief korte gevechten, werd steeds heviger waarbij ook de gewone bevolking steeds meer betrokken raakte. Steden als Leiden en Rotterdam werden wekenlang belegerd. Holland was in opkomst. Het graafschap met zijn vele steden ging het voor de wind. Zij zouden een geduchte concurrent kunnen worden voor Vlaamse steden. Filips de Goede, landsheer van Vlaanderen, Brabant, Namen en Limburg maakte Jacoba politiek machteloos door haar vertrouwelingen bij haar weg te kapen. Daarnaast was haar financiële positie verzwakt. Hierdoor zat er voor haar uiteindelijk niets anders op dan de graafschappen over te dragen aan haar neef Filips. Met Pasen 1433 deed Jacoba van Beieren dan ook volledig afstand van haar titel als gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen. Daarmee kwamen deze graafschappen in handen van de hertogen van Bourgondië.

Bourgondië
Met het aantreden van Filips van Bourgondië in 1425, escaleerde de strijd verder. Het hertogdom Bourgondië had zijn macht inmiddels steeds verder uitgebreid naar de 'landen van herwaarts over' (les pays de par deça), zoals de 'lage landen bij de zee' vanuit Bourgondisch perspectief werden genoemd. (Omgekeerd werd vanuit het noorden het stamland van Bourgondië aangeduid als 'les pays de par delà , de 'landen van derwaarts over'.)
Daardoor raakten steeds meer steden uit het noorden van Holland bij de strijd betrokken. Was ten tijde van Jacoba van Beieren de betekenis van hoeken en kabeljauwen reeds veranderd; tijdens en ná Jacoba werd het een strijd tussen feodale tegenstanders van Bourgondië (Hoeken) en voorstanders van het landsheerlijk gezag van Bourgondië (Kabeljauwen). Ofschoon de namen op den duur verdwenen, zouden voor- en tegenstanders van een krachtig centraal gezag zich in de zestiende eeuw nog lang laten gelden.

Utrecht
De twisten in Holland waaiden over naar 't Sticht (ook wel stift genoemd, waarover een abt of een bisschop als vorst over het wereldlijk gezag beschikte). Al was het in Utrecht tussen 1430 en 1450 relatief rustig gebleven, de strijd tussen de facties bleef broeien. Net als in Holland bestonden in Utrecht partijschappen, maar die stonden bekend onder andere namen. In 't Sticht ging het in de dertiende eeuw al om de Lichtenbergers tegenover de Fresingen en tot in de vijftiende eeuw bestreden de Gunterlingen en de Lokhorsten elkaar te vuur en te zwaard.
Het getouwtrek over bisschopsbenoemingen was meestal het onderwerp waarover het vaakst werd gestreden. De toenemende Bourgondische macht wist samen met de Hollandse Kabeljauwen, David van Bourgondië, bastaardzoon van Filips de Goede, tot bisschop van Utrecht te benoemen (1455). Dit gebeurde ten nadele van de (lokale) feodale Hoekse heer Gijsbrecht van Brederode, die merkwaardig genoeg de voorkeur had van de steden Utrecht en Amersfoort en van bijna alle kapittels van Utrecht. Zo sterk was het anti-Bourgondische sentiment.
De nieuwe prins-bisschop, wilde alle dissidenten in zijn gebied onderwerpen. De Eerste Utrechtse Burgeroorlog (1456-1458) was daarmee een feit. Samen met zijn broer Reinoud II, burggraaf van Utrecht, belandde bisschop-elect Brederode in 1470 in het gevang op kasteel Duurstede, de zomerresidentie van grand seigneur David van Bourgondië.
In de periode 1481-1483 volgde de Tweede Utrechtse Burgeroorlog. Deze opstand was echter geen reactie op het Bourgondisch centraal bestuur, maar veeleer een formele oorlog tussen de gewesten Holland en Utrecht, met als inzet David van Bourgondië al dan niet in het bisschoppelijk zadel te houden. Jan III van Montfoort leidde de opstand en kreeg militaire steun vanuit Gelre van hertog Johan II van Kleef, op voorwaarde dat diens jongere broer Engelbrecht door de paus tot bisschop zou worden benoemd. Strijdperk Utrecht werd later omschreven als het 'staatkundig distelveld' tussen Holland en Gelre. Stadhouder van Holland en Zeeland, de Henegouwer Joost van Lalaing, weliswaar verwant aan de Brederodes, gaf zijn steun aan David van Bourgondië, die met het beleg van Utrecht (1483) als winnaar uit de bus zou komen. Maar zover was het nog niet.