Hoe het gebied zich vormt

Lang voordat de mens komt

Lang voordat de mens in deze omgeving zijn stempel op het gebied drukte, deed het water dat. De rivieren de Lek, de Enge IJssel en de Hollandsche IJssel en in mindere mate de Oude Rijn en de Kromme Rijn vormden het landschap in hoge mate. Deze rivieren werden niet beteugeld door dijken, kronkelden vrijuit door het landschap en vormden dit. Dat kronkelen heet ook wel ´meanderen´. Een meander is een lus in een rivier of beek. Zulke lussen ontstaan, doordat in de buitenbocht van een rivier, waar het water het snelst stroomt, de grond wordt weggespoeld, terwijl aan de andere zijde van de stroom de weggespoelde grond bezinkt. Daardoor worden de rivierbochten steeds ruimer, tot het punt waarop de beginpunten van de bochten elkaar raken. Als dit gebeurt, wordt de meander zelf een dood en dichtgeslibd stuk van de stroom. De hoofdstroom bleef in belangrijke mate haar oude loop volgen.

Ruggen en kommen
Door dit proces van dichtgeslibde en zich steeds verplaatsende watergangen ontstonden in het landschap ruggen en kommen. De ruggen, de oude beddingen, hadden een stevige ondergrond van zand en verzakten nauwelijks of niets. De kommen, die tussen de ruggen lagen, waren moerassig en hadden een sterke neiging tot inklinken (verzakken). Zo ontstond een golvend landschap met soms een niveauverschil van wel drie meter.

Blokse- en Jutphase stroomruggen
De oude rivierlopen zijn in het huidige landschap nog steeds te herkennen. In de Bronstijd (2100-700 voor Chr.) splitste een zijtak van de Rijn zich bij Houten van de hoofdstroom af en stroomde via Jutphaas naar de omgeving van Linschoten bij Montfoort. Dit wordt het Linschoter stroomstelsel genoemd. In Nieuwegein bestaat dit uit de Blokse- en de Jutphase stroomruggen. Deze ruggen vielen droog in de periode van 700 voor Chr. tot de Romeinse tijd. Tussen deze zogenoemde stroomruggen lag een grote kom. De Jutphase stroomrug liep van Houten naar Jutphaas, over de lijn die nu wordt gevormd door de Overeindse- en Nedereindseweg. Beide wegen liggen hoger dan het omliggende landschap. De eerste bewoners van onze streek vestigden zich op deze hooggelegen ruggen. Die boden een betere bescherming tegen het hoge water en hadden een stevige ondergrond waardoor bouwsels niet verzakten. Op de Blokse- en Jutphase stroomrug zijn bij archeologisch onderzoek minstens tien nederzettingen uit deze periode getraceerd. Op de Jutphase stroomrug ontstond Jutphaas, langs de Nedereindseweg bij het Kerkveld.

De Wierse stroomrug
Van oudere datum was het zogenoemde Benschopse stroomstelsel ten noorden van Vreeswijk. Het bestond grotendeels uit kommen en was dus moerasgebied. Bij Vreeswijk ligt de Wierse stroomrug, die zich uitstrekt vanaf de sticht van de vroegere Kerkweg, ten oosten van de Prinses-Beatrixsluizen, naar het vervolg van de Kerkweg (ten noorden van het huidige volkstuincomplex bij de Prinses-Beatrixsluizen) langs de Wiers en de Wiersdijk om met een brede verbinding aansluiting te vinden op de hooggelegen gronden bij de Enge IJssel. De breedte van de Wierse rug bedraagt ongeveer 400 meter. De Wierse rug vormt de scheiding tussen de Benedenste Hoonkom aan de noordzijde en de Zandveldse kom aan de zuidzijde. Op de Wierse stroomrug ontstond, ongeveer tussen 650-700 na Chr., een Friese nederzetting van in die tijd erg actieve Friese kooplui, die op verschillende plaatsen langs de rivieren zogenoemde stapelplaatsen vestigden. Een Wiers is een oud Fries woord voor terp. De nederzetting, die ergens in het gebied van Huis de Wiers gezocht moet worden, werd voor het eerst omstreeks 866 (sic!) vermeld als Fresionowic (Fresionouuic); deze benaming werd later verbasterd tot Vreeswijk.