Gezondheidszorg in ontwikkeling

Chirurgijn niet langer ook barbier

De tijd dat barbiers (kappers) hun beroep verenigden met dat van chirurgijn ligt ver achter ons. Door beide beroepen naast elkaar uit te oefenen, kon men een behoorlijk inkomen verwerven. In de 19e eeuw werd het beroep van chirurgijn steeds vaker losgekoppeld van dat van barbier. Het duurde echter nog tot 1865 voordat door de invoering van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg, de Wet BIG, de titel 'arts' een beschermde titel werd. Deze titel was vanaf dat moment voorbehouden aan medici, die waren afgestudeerd aan een universiteit en die waren gepromoveerd tot medicinae doctor.

Jutphaas en Teljer
Jutphaas kreeg in 1824 voor het eerst een chirurgijn die zijn beroep niet koppelde aan dat van barbier. Het was Gerardus Josephus Teljer. Teljer was geschoold in de praktijk van zijn vader in Bergschenhoek. Na het afleggen van een examen voor een provinciale geneeskundige commissie, verkreeg Teljer in 1820 de bevoegdheid om als chirurgijn 'kunstbewerkingen' uit te voeren. Hij mocht geneesmiddelen verstrekken, aderlatingen verrichten, wonden verzorgen en tanden en kiezen trekken. Daarnaast mocht hij optreden als vroedmeester; hierdoor doemde al snel een conflict met het gemeentebestuur op omdat in het dorp Jutphaas al een vroedvrouw actief was.

Baanbrekend cholerabestrijder
Van het armeluisdorp Jutphaas alleen kon Teljer niet leven. Daarom trachtte hij vermogende patiënten uit de verre omtrek aan zich te binden. Hij had daardoor een zeer drukke praktijk. Dit leidde, na een eerder conflict over de functie van vroedmeester, tot een nieuw conflict met het gemeentebestuur omdat de medicus teveel afwezig was om tijdig hulp te verlenen. En ook de strijd, die Teljer voerde tegen de gevreesde cholera, leverde hem geen bewondering van gemeentebestuurders op. Hij zou teveel medicijnen voorschrijven, die de gemeente moest betalen, en bovendien eiste hij van het bestuur maatregelen om schoon drinkwater aan de bevolking te kunnen leveren. Dat resulteerde er wel in dat in 1860 op het Kerkveld een waterpomp kwam. Bij de grote cholera-epidemie van 1866 bleek het succes daarvan. Op en rond het dorpsplein viel slechts één cholera-slachtoffer, terwijl in de rest van het dorp negenenvijftig doden te betreuren waren. Dit betekende een doorbraak en nadat ook aan de Herenstraat en de Dorpsstraat enkele waterpompen waren geslagen, mocht Jutphaas zich in de provincie Utrecht de eerste gemeente noemen, waar ná 1866 géén cholera meer is voorgekomen. Teljer verwierf door zijn behandelmethoden zelfs landelijke bekendheid.

Promotie en vertrek
In 1845 was Teljer reeds gepromoveerd aan de universiteit van Utrecht tot medicinae doctor in een viertal vakgebieden, waaronder medicijnen en chirurgie. Op 1 januari 1876 kreeg Teljer op 76-jarige leeftijd eervol ontslag als gemeentelijk genees-, heel- en verloskundige. In 1880 overleed hij in Jutphaas, waar hij werd begraven in het nog altijd bestaande familiegraf op de begraafplaats aan het Kerkveld.

Vreeswijk
In Vreeswijk duurde het tot 1837 voordat een chirurgijn werd aangesteld, die uitsluitend het beroep van genees-, heel- en verloskundige uitoefende. Dat was H. van Enst, die het, vanwege de slechte betaling door het dorpsbestuur, maar uithield tot 1842. Enkele jaren later, in 1844, werd Enst opnieuw door het Vreeswijkse gemeentebestuur benoemd. Toen voor een jaarlijks tractement van fl. 150,00 (€ 68,07) en een huurtoeslag van fl. 100,00 (€ 45,37). Hij bleef tot 1856.
De zoon van Gerardus Josephus Teljer uit Jutphaas, Adrianus Henricus Teljer, praktiseerde in Vreeswijk als genees-, heel- en verloskundige vanaf 1856 tot 1884. In 1865 mocht hij zich net als zijn vader in 1820 'arts' noemen.